- Versie
- Downloaden 35
- Bestandsgrootte 210.62 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 9 februari 2021
23 juli 2017
Zestiende zondag door het jaar
Lezingen: Wijsh. 12,13.16-19; Ps. 86; Rom. 8,26-27; Mat. 13,24-(30)43 (A-jaar)
Inleiding
Lezing uit de Geschriften: Wijsheid 12,3-22
Wijsheid van Salomo is ontstaan aan het begin van onze jaartelling in Alexandrië. De schrijver is een tijdgenoot van Philo en schrijft zijn werk in het Grieks. Binnen de joodse gemeenschap van Alexandrië is ook de Griekse vertaling van de Hebreeuwse bijbel ontstaan (Septuaginta: lxx). In De Oude Geschiedenis van de Joden beschrijft Flavius Josephus dit boeiende vertaalproject (Boek XII,11-118). De Septuagint is bestemd voor de Grieks sprekende joden en voor de niet-Joden in de hellenistische cultuur. Deze vertaling vervult een belangrijke brugfunctie tussen joden en heidenen.
De Schrijver van Wijsheid, die gebruik maakt van de lxx, wil een brug slaan tussen de Joden en de hellenistische wereld. Hij doet een appel op zijn Grieks sprekende broeders en zusters om trouw te blijven aan de Thora. De schrijver zet zijn werk op naam van de wijze koning Salomo (1 Kon. 5,9-14). Met het gezag van koning Salomo nodigt hij zijn lezers uit om te leven naar de Thora en trouw te blijven aan de joodse traditie, dus: ‘de gerechtigheid lief te hebben’ (1,1). Voor hem komt de heilige geest waarmee de Heer het aardrijk vervult, aan het licht in de wijsheid (1,4-7). In de wijsheid, de kunstenares van alles, is de geest met eenentwintig (3 x 7) eigenschappen aanwezig (7,22v). De wijsheid is niet aangeboren, maar een gave van God (7,28). In 1,1–6,21 doet de schrijver een oproep om niet het denk- en leefpatroon van de god-lozen (dus: de hellenistische cultuur) over te nemen, maar de gerechtigheid lief te hebben en dus in God te geloven (1,1v), want alleen zo kan de wijsheid haar intrek nemen. De ware mens wordt getekend met de trekken van de ideale wijze joodse koning Salomo (Ps. 72).
In Wijsheid 11-19 maakt de schrijver zeven maal een vergelijking tussen de Israëlieten (volk van rechtvaardigen) en de Egyptenaren (volk van onrechtvaardigen). Wijsheid 11,15–12,27 vormt een intermezzo waarin de schrijven uitweidt over Gods barmhartigheid. Het is opvallend dat God mild is voor de Egyptenaren (11,15–12,2) en streng voor de Kanaänieten (12,3-22). Dit tweeluik hoort bij elkaar, maar ik besteed alleen aandacht aan de perikoop over ‘de oude bewoners van uw heilig land’ (12,3-22).
Tegen de achtergrond van Wijsheid 1,1–10,21, waarin de schrijver de wijsheid bezingt, schenkt hij in onze perikoop (12,3-22) aandacht aan het straffend optreden van God. Zijn gelovige opvatting vat hij bondig samen: ‘Daarom straft Gij slechts gaandeweg degenen die misdoen en Gij vermaant hen door hun onder ogen te brengen waarin zij zondigen, opdat zij, door zich van de boosheid af te wenden, op u, Heer, vertrouwen’ (12,2). Uit solidariteit met de ontrechten komt God op voor gerechtigheid en straft hij de verfoeilijke praktijken van de Kanaänieten (12,3-7), maar hij is ook lankmoedig en vergevensgezind (Ex. 34,6v) en geeft de zondaars de tijd om zich om te keren: Hij spaart hen (12,8.16) en maakt het zo mogelijk dat zij ‘zich van de boosheid afwenden’ (12,2.20) en zich omkeren (metanoia, 12,10.19, vgl. Spr. 14,15; Sir. 44,16).
Deze omgang van God met de zondaars komt niet door Gods onmacht (12,9) en heeft hier ook niet te maken met Gods liefde voor de schepping (11,21-26), maar hangt samen met het feit dat God aan niemand rekenschap hoeft af te leggen. In zijn alvermogen is God vrij en soeverein (12,11-16; Job 9,12.19; Sir. 36,8). God kan echter geen willekeur verweten worden, want hij is rechtvaardig (12,12-16): ‘want uw kracht is de bron van gerechtigheid’ (12,16).
Vanaf vers 17 vallen verleden (Kanaänieten) en heden (de lezers van Wijsheid) samen (Deut. 6,20-25; 26,5-11). De schrijver doet een appel op zijn hoorders om trouw te blijven aan de Thora en dus aan God die rechtvaardig en barmhartig is (12,15.22). Deze trouw dient te blijken in daden van gerechtigheid en menslievendheid (12,19), een teken van Gods goedheid (12,22).
Lezing uit de Brieven: Romeinen 8,26-27
Zie: S.M.J.M Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 75-83.
Evangelielezing: Matteüs 13,24-43
Johannes de Doper verkondigt in de woestijn: ‘Bekeer u! want het koninkrijk der hemelen is ophanden!’ (3,2) Vanaf de roeping van Abraham en Sara, om het te wagen met JHWH en een zegen te zijn voor alle mensen (Gen. 12,1-3), is de komst van het koninkrijk der hemelen op onze zuster moeder aarde, één van de hoofdthema’s van de Bijbel. Hoe komt Gods heerschappij van gerechtigheid en vrede aan het licht in onze mensenwereld?
Elke morgen en avond, wanneer een jood het Sjema bidt (Deut. 6,4-9) belijdt hij zijn liefdevolle verbondenheid met God die EEN is en neemt hij het (lastenverlichtend) juk van het koninkrijk (= de leefregels van de Thora) op zich.
Met zijn oproep onderstreept Johannes het belang van het bidden en het doen van het Sjema, want dit brengt het koninkrijk der hemelen nabij, ja het is nabij! Jezus is een goede leerling van Johannes (3,13-17). Hij zet, wanneer Johannes is overgeleverd, op zijn wijze deze verkondiging van het koninkrijk voort (4,12-17; Dan. 2,44; 7,14).
In onze perikoop vertelt Jezus over dit koninkrijk in gelijkenissen, vergelijkenderwijs:
‘met het koninkrijk der hemelen gaat het als…’ (13,24.31.33).
In de gelijkenis van het zaad en het onkruid (13,24-30.36-43) gaat het over Gods lankmoedigheid. Hij houdt zijn straf in tot de voleinding van de tijd opdat de zondaars de tijd krijgen om zich om te keren (Zie: Wijsheid). De leerlingen worden uitgenodigd om ook zo lankmoedig te zijn. Het is aan de mensenzoon (Dan. 7,13.22.25vv) om te oogsten. Zijn engelen zullen het goede zaad (= de kinderen van het koninkrijk) verzamelen en het onkruid (= de kinderen van de boze) in de vuuroven gooien. Deze zullen jammeren en tandenknarsen, maar de rechtvaardigen zullen stralen als de zon (Mal. 3,20) in het koninkrijk van hun Vader!
Tussen deze gelijkenis (13,24-30) en de uitleg van Jezus (13,36-43), staan nog twee gelijkenissen. Met de gelijkenis van het mosterdzaadje bemoedigt Jezus de leerlingen. Hoe klein het koninkrijk ook begint, het zal groots uitbreken (Ps. 104,12). Het zal voor iedereen prachtig zichtbaar zijn (13,31v)!
Met de gelijkenis van het zuurdesem wijst Jezus erop dat het koninkrijk onzichtbaar werkt, als gist dat van meel een goed gerezen brood maakt (13,33). Zichtbaar en onzichtbaar breekt Gods koninkrijk door!
Geïnspireerd door Psalm 78, op naam van Asaf, vertelt Jezus in gelijkenissen over het koninkrijk: ‘Voor een leerdicht open ik mijn mond, ik ga geheimen van vroeger ontsluiten.’ (Ps. 78,2). Over ‘zaken’ die God raken kun je alleen vergelijkenderwijs spreken, dichten, zingen.
Jezus nodigt de menigte en dus ook ons uit om ons door deze gelijkenissen te laten inspireren, opdat wij leven op het ritme van het koninkrijk, uitziende naar de tijd van de voleinding.
Dag van oordeel
Maar Hij zei: ‘Ik wil wachten tot de zaden
Die in mijn grond opschoten tot het hoogste
Gerijpt zijn, want Ik wil gerechtigheid.
Opdat Ik niet het goede met het kwade
Vertrede, laat het opwassen ten oogste:
Ik zal de maaier zenden op mijn tijd.’
(Muus Jacobse)
Literatuur
P. Beentjes, Wijsheid van Salomo, Boxtel 1987
Flavius Josephus, De Oude Geschiedenis van de Joden-II, (F. Meijer/M. Wes, Red.) Amsterdam 1997, 298-312
F. Meijer, Jezus en de vijfde evangelist, Amsterdam 2015
A. Mello, Matteüs, de schriftgeleerde, Kampen 2002
Preekvoorbeeld
Het verlangen om eens schoon schip te maken: ken je die bekoring? Ze hebben er een rotzooi van gemaakt. Of misschien heb je er zelf een rotzooi van gemaakt. Dat kan gaan van een huiskamer tot een werkplek, van onze beste relaties tot een hele maatschappij. Het verlangen om er eens met de grove borstel doorheen te gaan of om bij nul te beginnen.
Als je de bijbelse verhalen wat kent, komt dat verlangen zelfs bij God voor: denk maar aan het zondvloedverhaal. Zijn eerste poging met de mens is een mislukking en hij wil opnieuw beginnen met Noach en zijn arkreservaat. Of denk aan de eis van de Heer aan Jozua om bij de verovering van Jericho en andere steden alles en iedereen uit te roeien: er mag geen besmetting zijn van een vreemde cultuur of godsdienst.
Als het over je huiskamer gaat, is de jaarlijkse grote schoonmaak een moment om overbodige rommel op te ruimen. Maar misschien is wat voor jou overbodige rommel is voor een van je huisgenoten helemaal geen rommel, maar een dierbare herinnering. Als het over je eigen leven gaat, als je er zelf een rommeltje van hebt gemaakt, kan het een verademing zijn als je erin slaagt – of als iemand je erbij helpt – opnieuw te beginnen. Als er vergeving of herstel mogelijk is; of als je een goede weg vindt om verder te gaan. Echt van nul af aan beginnen kan niet, maar er kan puin geruimd worden dat goed verder leven mogelijk maakt. Als het over relaties gaat, is opnieuw beginnen minder goed mogelijk. Je moet verder met wat er geweest is of nu is; maar mensen kunnen wel tot echte aanvaarding van elkaar komen, ook met het aanwezige onkruid, en ze kunnen vergeven. De vele echtscheidingen en relatie-breuken benadrukken genoeg dat dit geen vanzelfsprekende oplossing is.
Als het over de grote samenleving gaat, kan de keuze voor de man of de vrouw die alles op orde zal brengen een reële bekoring zijn. Gehaaide politici kunnen dat verlangen op sleeptouw nemen met beloften dat zij eens werk zullen maken van een maatschappij waar alle rotzooi, alle misbruiken, al het halve werk definitief aangepakt worden. Alle onkruid moet eruit en daar zullen zij met de steun van het volk wel voor zorgen. Onze geschiedenis kent de tragische uitkomsten van zo’n zuiveringsactie.
Blijkbaar was het ook een bekoring voor Jezus’ leerlingen. En voor de jonge christelijke gemeenschappen. Altijd is er in een gemeenschap met een overtuiging, een roeping, een zending ook de spanning: wie hoort erbij en wie niet? Wat kunnen we toelaten en wat niet? En nooit zijn er ijzerharde grenzen te trekken. Heel de kerkelijke geschiedenis door is er de bekoring om de kinderen van het licht af te zonderen van de kinderen van de duisternis, de goede christenen van de slechte christenen. In zijn parabel zegt Jezus ons dat al onze oordelen, voorlopige oordelen zijn. Het eindoordeel komt aan God toe, niet aan ons.
In de eerste lezing mediteert de schrijver van het boek Wijsheid over die macht van God om te oordelen. Zijn conclusie is dat God zachtmoedig oordeelt en ons op milde wijze regeert: ‘Door zo te handelen hebt u uw volk geleerd dat rechtvaardigen menslievend moeten zijn; u geeft uw kinderen de hoop dat zondaars naar u terug kunnen keren.’
Wordt onze samenleving harder, onbarmhartiger? Gevangenispastores vinden van wel als het gaat over de kansen die ex-gevangenen krijgen – of niet krijgen. En misschien zie je zelf wel voorbeelden in je eigen kring van de hardheid tegenover mensen die iets misdaan hebben? Of vind je zelf dat God zijn zon moet reserveren voor de goeden en niet voor de slechten? Al weten we best dat de grens tussen goed en slecht niet loopt tussen mensen door, maar ìn mensen is, in ons eigen hart. In eigen tuin mag je altijd wieden – als je ook daar maar niet te fanatiek in bent, want ook voor jezelf moet je barmhartig zijn, zoals je hemelse Vader barmhartig is.
De parabel over het onkruid tussen de tarwe is een parabel over Gods lankmoedigheid. Lankmoedigheid is een woord dat we niet meer gebruiken. Het betekent niet het kwaad zijn weg laten gaan. Wel dat je hoop blijft houden voor een mens die kwaad doet, hem de tijd gunt om zich te bekeren, om opnieuw te beginnen.
Voor zo’n mens – en zijn we daar zelf niet bij? – is het een parabel van hoop. Zoals de twee kleine parabels die erop volgen: de parabel van het mosterdzaadje en van de zuurdesem. Ook in deze woorden over het koninkrijk Gods gaat het over de tijd om te groeien, de tijd die hij ons gunt, de hoop die hij ons geeft. Het goede zaad dat hij zelf in ons hart heeft gezaaid, kan een boom worden, waar anderen rust en toevlucht vinden. Zie je het mosterdzaadje bij de ander? Of zie je enkel de balk? Jezus, de zachtmoedige voor zondaars en tollenaars, ziet het mosterdzaadje in hen, de kans om te groeien. Hij kent de vreugde van de bekering, de vreugde van de vrouw die het deeg ziet rijzen omdat de gist zijn werk doet.
Geen parabels van een gewelddadige machtsuitoefening, maar van een wijze en vertrouwvolle lankmoedigheid. Zo komt het koninkrijk Gods.
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld Daniël De Rycke OFM