- Versie
- Downloaden 39
- Bestandsgrootte 147.25 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 juni 2024
- Laatst geüpdatet 18 juni 2024
14e zondag dhj, B jaar, 7-7-2024
7 juli 2014
Veertiende zondag door het jaar
Lezingen: Ezech. 2,2-5; Ps. 123; 2 Kor. 12,7-10; Mar. 6,1-6 (B-jaar)
Inleiding
Ezechiël 2,2-5
De profetenlezing is bij het evangelie gekozen als illustratie van het ongeloof en de verwerping die Jezus in Nazaret ten deel vallen. Daar kun je vraagtekens bij plaatsen. Het evangelie noemt de naam Nazaret niet, maar omschrijft die als Jezus’ vaderstad (Mar 6,1). Moet nu wel uitdrukkelijk de verwerping door ‘de Israëlieten’ worden geëxpliciteerd als ‘dat weerspannige volk’ (v. 3), ‘een opstandig volk’ (v. 5), ‘Tot op de dag van vandaag verzetten ze zich tegen Mij, zoals ook hun voorouders hebben gedaan’ (v. 3)? Het getuigt van theologische zindelijkheid om de perikoop wat ruimer te nemen, zodat niet alleen de adressanten maar ook de profeet zelf wordt uitgeschilderd.
Meindert Dijkstra benadrukt in zijn commentaar dat de hoorders zich niet alleen met ‘de Israëlieten’, maar ook met Ezechiël kunnen identificeren:
Een stem zegt: mensenkind! De stem van de onaardse verschijning spreekt de profeet aan in al zijn aardsheid. Hij is voor de here geen Ezechiël, een toonbeeld van Gods kracht – Ezechiël betekent zoiets als God is/maakt sterk –, maar Elckerlyc, iedereen. Eleckerlyc, nu niet geplaatst tegenover de Dood, zoals in de Oudnederlandse moraliteit, maar tegenover de verschijning van de levende God. Mensenkind – zo spreekt de stem hem aan om hem weer tot leven te wekken. Zeven keer zal de stem die naam herhalen in de afzonderlijke woorden van de roeping zelf. Het zal voor de duur van zijn profetie zijn roepnaam zijn. Voor de Heer is de profeet ‘iedereen’ en moet ‘iedereen’ die zijn woord hoort, profeet zijn.
M. Dijkstra, Ezechiël I (Tekst en Toelichting), Kampen 1986, blz. 39-40.
Inderdaad hebben de lectionaria die zijn afgeleid van het Common Lectionary op deze zondag de perikoop verruimd tot Ezechiël 2,1-7. Daarmee breidt de aandacht zich uit van de adressanten naar de profeet en dus naar zijn roeping en zending. Naar de roeping van Israël, de zending van de Zoon, de missie van de Kerk – niet tegenovergesteld aan elkaar maar in gezamenlijke gehoorzaamheid aan de ene, de enige.
Na deze vooral hermeneutische notitie nog een enkele opmerking ter verduidelijking van de tekst. Wat in het Nederlands doorgaans vertaald wordt als ‘weerspannig’ en ‘opstandig’ heeft in vers 4 een kern: ‘halsstarrig en eigenzinnig’. Het Hebreeuws spreekt zich meer plastisch uit: ‘een hard aangezicht’ (een harde kop) en een ‘stug hart’; de ontoegankelijke houding wordt in hart en hoofd gelokaliseerd. In de volvoering van zijn missie hoeft de profeet niet op veel luisterbereidheid te rekenen. Het welslagen van zijn missie hangt niet af van het effect! Niet het resultaat geldt, maar het spreken zelf: ‘Dit zegt God de heer…’ (v. 4).
‘En of ze nu horen willen of niet…, ze zullen weten dat er een profeet in hun midden is geweest’ (v. 5). Dat wordt dikwijls als een dreigement opgevat. Maar waarom? Het is evenzeer een troost en uiteindelijke zekerheid: te weten van een laatste betrouwbaarheid en integriteit die zich onder ons heeft voorgedaan. Iemand heeft gezegd wat moet gezegd. Iemand heeft gedaan wat moet gedaan, zonder op bijval te rekenen of zich te laten afleiden door de inschattingen van het PR bureau of het succesvol zal zijn.
2 Korintiërs 12,7-10
De epistellezing maakt deel uit van een lectio currens die met acht grote hinkstapsprongen door de Tweede Brief aan de Korintiërs heengaat (7e t/m 14e zondag door het jaar). Met een lectio continua is geen bedoeld verband met de overige lezingen te verwachten. Met een lectio currens is dat wel het geval. Hier is het sleutelwoord dynamis (kracht) in vers 9: ‘Je hebt genoeg aan mijn genade, want mijn kracht openbaart zich juist ten volle wanneer iemand zwak is’, zoals de NBV wat praterig vertaalt. ‘Kracht wordt juist in zwakheid volkomen,’ leest het Missaal.
Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68.
Marcus 6,1-6
Het logion ‘Een profeet wordt overal erkend behalve in zijn vaderstad, onder zijn verwanten en huisgenoten’ (v. 4) komt in alle evangelies voor, maar in verschillende contexten. Logion betekent letterlijk ‘spreuk’, dikwijls wordt het gebruikt als aanduiding voor oorspronkelijke uitspraken van Jezus (meervoud logia).
Hier in Marcus staat Jezus’ optreden ‘in zijn vaderstad’ in contrast met Kafarnaüm waar Jezus thuis was (Mar. 2,1; 3,20). In het Marcusevangelie wordt hij viermaal ‘Jezus van Nazaret’ genoemd (Mar. 1,24; 10,47; 14,67; 16,6), buitendien klinkt de plaatsnaam slechts eenmaal: ‘In die tijd kwam ook Jezus daarheen, vanuit Nazaret, dat in Galilea ligt, en liet zich door Johannes dopen in de Jordaan’ (1,9). Op het logion volgt de roeping en uitzending van de twaalf (6,6b-13).
In het Matteüsevangelie klinkt het logion (Mat. 13,57) ruimschoots na de uitzending van de twaalf (9,35–11,1), en wel aansluitend op Jezus’ gelijkenissen over het koninkrijk van de hemel. In dit evangelie heet hij slechts eenmaal ‘Jezus van Nazaret’ (26,71), en eenmaal ‘Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea’ (21,11). Buitendien komt de plaatsnaam tweemaal voor: als plaats waar Jezus niet vandaan komt (!), maar waarheen Jozef zijn gezin in veiligheid bracht: ‘Nadat hij in een droom een aanwijzing had gekregen week hij uit naar Galilea, waar hij ging wonen in de stad Nazaret. Zo moest in vervulling gaan wat gezegd is door de profeten: ‘Hij zal Nazoreeër genoemd worden’ (2,22b-23).
In het Lucasevangelie komt Jezus wel uit Nazaret en wordt de plaatsnaam het vaakst genoemd. Driemaal in de naam ‘Jezus van Nazaret’ (4,34; 18,37; 24,19 – zo ook vele malen in Handelingen van de apostelen), viermaal in Lucas 1–2 en eenmaal in de parallelperikoop die wij nu onderzoeken (4,16). Opmerkelijk is dat in het Lucasevangelie Nazaret de eerste plaatsnaam is die na de geboorteverhalen, Jezus doop en beproevingen in de woestijn wordt vermeld – Jezus gaat naar Nazaret voordat hij naar Kafarnaüm gaat – , maar dat in de Nazaretperikoop Kafarnaüm toch al wordt verondersteld: ‘Doe alles waarvan wij gehoord hebben dat het in Kafarnaüm gebeurd is, ook hier in uw vaderstad’ (4,23). In Lucas, kortom, klinkt het logion (4,24) het vroegst in het optreden van Jezus.
In het Johannesevangelie tenslotte klinkt het ook vroeg, maar zonder enige verbinding met Nazaret! Het gaat hier niet om zijn vaderstad maar om zijn vaderland, dat is Galilea. Jezus is dan al in Kana geweest, vervolgens in Jeruzalem en Judea, en hij trekt door Samaria opnieuw naar Galilea: ‘Na die twee dagen trok Jezus verder naar Galilea, want Hij had zelf gezegd dat een profeet in zijn vaderland niet wordt erkend’ (4,43v). Het staat in contrast met de Samaritanen die zojuist wel tot geloof waren gekomen.
Het logion dat met enige variaties is overgeleverd, wordt algemeen beschouwd als een Jezus-echte uitspraak. Het feit dat het in zo verschillende contexten tot spreken wordt gebracht, pleit daarvoor.
In het geheel van het Marcusevangelie is de relatie met hoofdstuk 3 veelzeggend. Daar zijn Jezus’ moeder en broers uit Nazaret naar Kafarnaüm gekomen, maar ze worden genegeerd en staan op het tweede plan. De tekst situeert hen buiten, ze bleven tevergeefs buiten wachten (3,31). In het huis bevindt zich een binnenste kring die de familiale verhoudingen vervangt: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. Want ieder die de wil van God doet, die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder’ (3,34v).
Nu komen Jezus en zijn leerlingen van Kafarnaüm naar Nazaret, maar van een ontmoeting met zijn moeder, broers en zussen is geen sprake. Zij worden slechts door de toehoorders vermeld (6,3) en vervolgens ook door Jezus, die zichzelf hier als ‘een profeet’ aanduidt van wie geldt dat hij door ‘zijn verwanten en huisgenoten’ niet wordt erkend (6,4).
De reacties van de toehoorders zijn tweeledig: stomverbaasd om zijn wijsheid en wonderen (6,2), maar vervolgens nemen zij aanstoot aan hem vanwege de discrepantie tussen die wijsheid en wonderen en het gewone leven zoals zij hem kennen in zijn beroep (timmerman) en in zijn familie.
De eerste reactie is ingegeven door wat gebeurt op het moment zelf, de tweede reactie door wat zij, geheel afgezien van zijn wijsheid en wonderen, van hem menen te weten: zijn afkomst, zijn antecedenten. Het onbekende: dat wat hier van Godswege te gebeuren staat, wordt geneutraliseerd door een beroep te doen op het bekende, de eigenheid van het dorp. Het niet-herleidbare dat verwondering wekt, wordt tenietgedaan door het terug te brengen tot de familiale verhoudingen.
Het is curieus dat Jezus’ gezin van herkomst hiermee gemoeid wordt. Zij spelen geen rol in het verhaal, maar het logion wrijft hun wel aan dat zij Jezus niet erkennen en zij worden meegenomen onder de grote accolade van ‘hun ongeloof’ (6,6).
‘Zijn leerlingen’ worden vermeld (6,1), maar spelen evenmin een rol in het verhaal, behalve dan dat Jezus’ profetenwoord ook hen geldt en zij nemen het ter harte. Meteen in de volgende perikoop worden zij twee aan twee uitgezonden. Zoals de missie van Jezus in zijn vaderstad nagenoeg – op de genezing van een paar zieken na – mislukte, zo geslaagd blijkt hun missie te zijn: ‘Zij gingen op weg en riepen de mensen op om tot inkeer te komen, en ze dreven veel demonen uit en zalfden veel zieken met olie en genazen hen’ (6,12v). Maar niet het resultaat geldt, ze waren tevoren gewaarschuwd door het logion. Ze wisten wat ze konden verwachten en zijn toch in gehoorzaamheid gegaan.
Tegenwoordig worden vers 2 en 5 vertaald als ‘die wonderen die zijn handen tot stand brengen’ en ‘hij kon daar geen enkel wonder doen’. Er staat dynamis, oudere vertalingen vertalen met ‘kracht(en)’. Het is de dynamis waarvan Paulus in de brieflezing getuigt: ‘Kracht wordt juist in zwakheid volkomen’.
Het is verhelderend na te gaan hoe Marcus dit woord benut. In Marcus 5,30 voelt Jezus dat er dynamis van Hem is uitgegaan, wanneer de bloedvloeiende vrouw zijn mantel aanraakt. Er vindt daar een uitwisseling plaats: de vrouw heeft aan hem kracht en genezing opgedaan, Jezus is door haar aanraking cultisch onrein geworden.
In Marcus 9,1 – de spreuk leidt het visioen van de verheerlijking op de berg in – verkondigt Jezus dat sommigen onder zijn toehoorders de dood niet zullen proeven, voordat ze hebben gezien dat Gods Koninkrijk met dynamis is gekomen (9,1).
Ten overstaan van de Sadduceeën zegt Jezus ten aanzien van de opstanding uit de doden: ‘Dwaalt u niet? U kent de Schriften niet en de dynamis van God evenmin’ (12,24).
In de Marcuspassie getuigt Jezus dat Hij de messias is, de Zoon van de Gezegende: ‘Ja, dat ben Ik, en u zult de Mensenzoon zien, gezeten aan de rechterhand van de dynamis en Hem zien komen op de wolken van de hemel’ (14,62). Dynamis is hier een aanduiding van God zelf.
Preekvoorbeeld
Misschien heb je zelf ook weleens zo’n viering meegemaakt: alles wat er moest zijn, was er, en toch ontbrak er iets. Indrukwekkende lezingen, gevoelige gebeden, een predikant met een goed verhaal, niets mis met de muziek – maar de chemie is er niet. Zo zeggen we dat, en we voelen ongeveer aan wat ermee bedoeld wordt. Maar wat is dat dan, de chemie? Het is iets ontastbaars, maar het maakt dat alles beleefd wordt als kloppend, dat het klikt, dat er contact is. Een spreker of voorganger kan dat niet in zijn of haar eentje teweeg brengen, het is iets waar alle betrokkenen deel aan hebben.
Jezus sprak tijdens een synagogedienst in zijn vaderstad Nazaret. Hij was er opgegroeid, de mensen wisten wie hij was, ze kenden zijn familie. Nazaret was niet groot, je kende er al gauw iedereen. Ze wisten ook dat Jezus was weggetrokken naar Kafarnaüm aan het meer van Tiberias, en ze kenden de geruchten dat hij rondtrok en veel mensen genas. Nu was hij even terug in hun midden. Ik stel me voor dat het druk was in de synagoge, want iedereen wilde het weleens meemaken: hem horen spreken, hem zien terwijl hij mensen aanraakte met zijn woorden en met zijn handen.
En jawel, hij maakte indruk, ze verbaasden zich zeer. Ze waren buiten zichzelf, staat er letterlijk. Maar de chemie was er niet. De toehoorders bleven toehoorders, ze verbaasden en vergaapten zich, maar de afstand werd er alleen maar groter van. Het was alsof de mensen niet echt konden aanpakken wat hun door de spreker werd aangereikt. Zijn woorden bleven in de lucht hangen, ergens onderweg tussen het hart van de prediker en de harten van de toehoorders. De boodschap kon niet landen.
Ik zou graag de preek van Jezus hebben willen horen of het thema hebben willen weten, maar de evangelist Marcus vertelt ons er niets over. Wat hij wél vertelt, is dat Jezus daar geen wonder kon doen en zich verbaasde over het ongeloof van de mensen. Dat woord ‘ongeloof’ kun je ook weergeven als ‘gebrek aan verbinding’ – het duidt precies die ontbrekende chemie aan. De wonderen die gebeurden waar Jezus zich vertoonde, hadden alles met verbinding te maken: hij belichaamde de gunnende kracht, de genadige energie van God, en waar mensen ontvankelijk waren, gebeurden prachtige dingen. Maar in Nazaret ging het niet. De gevende beweging stuitte af, op argwaan, of afgunst, of op z’n minst op grote reserve.
Wonderen – je denkt misschien dat een wonder een krachttoer is, maar wonderen van heling en genade en verzoening gebeuren alleen tussen kwetsbare mensen. Een wonder wordt niet geforceerd. Het bloeit op, het gebeurt als het ware vanzelf waar mensen helemaal opengaan voor elkaar en voor God. Of zoals Paulus het zegt in die andere lezing van vandaag: Gods kracht openbaart zich in onze zwakheid. In de nabijheid van Jezus konden veel mensen kwetsbaar worden en opengaan, zodat er bijzondere dingen gebeurden.
Maar in Nazaret gingen de mensen niet open. Ze dachten: hé, wacht even, hoe kan dat, Jezus is er toch eentje van de timmerman – en zo stapten ze uit de open ontmoeting. Hier bij ons zou dat net zo gaan. Als je in een tijdschrift leest over iemand die een bijzonder visioen krijgt, lees je nieuwsgierig verder en denk je: tjonge, wat bijzonder. Maar als je buurvrouw datzelfde visioen zou krijgen en ze zou het je vertellen, zou je denken: zij? Hoe komt zij aan zo’n visioen? Zou ze niet gewoon een beetje overspannen zijn? Dat is trouwens ook de reden waarom de buurvrouw het je waarschijnlijk nooit zou vertellen als ze zoiets bijzonders had meegemaakt. Je kwetsbaar opstellen, je hart openen, en dan niet geloofd of niet serieus genomen te worden, dat is heel pijnlijk. Vraag maar aan Jezus op die dag in Nazaret…
Jezus werd op die dag een vreemde te midden van zijn stadgenoten. Hij voldeed niet meer aan de verwachtingen en de oordelen van die kleine samenleving. Het is ongemakkelijk voor de mensen als hij niet meer gewoon de zoon van de timmerman is. Als groep willen zijn stadgenoten niet dat alles opengaat – ze willen liever de gelederen sluiten en alles houden zoals het was. Zo gaat het altijd en overal weer, in dorpen en kerkgemeenschappen, op werkplekken en in families.
Om open te kunnen gaan moet je daarom soms je gemeenschap verlaten, wegtrekken als Abraham en zoveel van zijn nakomelingen. En wij hier, als gemeenschap die naar het Evangelie luistert – laten we ervoor waken dat we niet ook een soort dorp worden met een eigen geslotenheid en eigen oordelen waarin iedereen haar of zijn plaats moet weten. Want dan zou de Heer ook hier geen enkel wonder kunnen doen. Laten we liever een verzameling mensen zijn die opengegaan zijn, kwetsbaar geworden rond een even kwetsbare Heer, zodat er zomaar onverwachte dingen kunnen opbloeien, wonderen van troost en heling en levensmoed. En laten we respectvol en teder omgaan met elkaars verhalen, zodat de Heer zich niet hoeft te verbazen over ons gebrek aan verbinding, over ons ongeloof. Lof zij God!
inleiding drs. Klaas Touwen
preekvoorbeeld dr. Piet van Veldhuizen