- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 394.89 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 9 februari 2021
9 juli 2017
Veertiende zondag door het jaar
Lezingen: Zach. 9,9-10; Ps. 145; Rom. 8,9.11-13; Mat. 11,25-30 (A-jaar)
Inleiding
Intocht
In de beschrijving van de intocht van Jezus in Jeruzalem heeft Matteüs een oudtestamentisch motief opgenomen (Mat. 21,5). Anders dan de andere evangelisten geeft hij in het bericht over Palmzondag een verwijzing naar Zacharia 9. In bepaalde delen van de vroege kerk werd het beeld van de zachtmoedige koning toegepast op de intocht in Jeruzalem. Deze interpretatie van Zacharia 9 past binnen de opzet van het Evangelie naar Matteüs, dat het leven van Jezus beschrijft als een herlezing van de geschiedenis van het volk Israël.
Zacharia 9,9-10
Dit bijbelboek bevat in veertien hoofdstukken de prediking van de profeet Zacharia inclusief de echo van zijn optreden bij de toehoorders en omstanders. Het bijbelboek bestaat uit twee gedeelten. De hoofdstukken 1–8 gaan terug op een profeet die tijdgenoot was van Haggai. Beiden drongen aan op de herbouw van de tempel na de terugkeer uit ballingschap. Het wordende jodendom kreeg op die manier een geestelijk centrum.
Zacharia 9–14 wordt wel Deutero-Zacharia genoemd. Taal en thema zijn anders dan in de eerste acht hoofdstukken. De hoofdstukken hebben een eschatologisch en apocalyptisch karakter. In sterk beeldende taal wordt de weg getekend die naar een volkomen en vredevolle wereld zal leiden. Over de datering van Deutero-Zacharia zijn de geleerden het niet eens. Sommigen zien er een tekst in die teruggaat op de Assyrische crisis in de achtste eeuw vChr. Anderen willen de hoofdstukken lezen tegen de achtergrond van de Makkabeese opstand in de tweede eeuw.
Scharnier tussen twee profetieën
Zacharia 9 is opgebouwd uit een drietal tekstelementen. Zowel 1-8 als 12-17 bevatten een profetie.
De eerste acht verzen tekenen in vogelvlucht de komst van jhwh naar Juda. Vanuit het noorden komend zal hij steden bedwingen en landen doen verdwijnen. Het uiteindelijke doel is veiligheid voor Juda te garanderen tegen doortrekkende legers en de komst van tirannen. De geschiedenis van Israël is vol van perioden waarin laarzen in het duister stampen. Dat maakt de profetie enerzijds lastig dateerbaar, maar anderzijds betrokken op alle tijden.
Met volstrekt andere beelden wordt in 12-17 iets vergelijkbaars gezegd. Dankzij de daden van jhwh zullen de gevangen ballingen worden vrijgelaten en zal het land weer opbloeien.
Tussen beide profetieën is als een scharnier een tekst geplaatst die vermoedelijk teruggaat op een bestaand lied. Zacharia 9,9-10 is een zeer fraai gecomponeerde oproep tot vreugdebetoon. Het cantikel bestaat uit twee strofen van elk drie regels met telkens twee parallelle stichen.
Cantikel | Strofen | Regels | |
Zacharia 9,9-10 | A: 9-10 | A.1: 9
A.2: 10 |
9a
9b 9c 10a 10b 10c |
De regelmatigheid van de compositie wordt onderstreept door het voorkomen van een parallellismus membrorum in alle zes regels en door grote regelmaat in zinslengte. De regelmaat wordt echter doorbroken door 10a. Deze regel heeft een afwijkend metrum en is in tegenstelling tot de rest van het cantikel in de eerste persoon enkelvoud gesteld.
De exegeet kan hier twee wegen gaan. De eerste weg bestaat hieruit dat geprobeerd wordt de regelmaat van het cantikel te herstellen. Zo wordt vaak voorgesteld om – in navolging van de Oudgriekse vertaling – in plaats van wehikrattî, ‘en ik zal tenietdoen’, wehikrît, ‘en hij zal tenietdoen’, te lezen. Zelf kies ik voor de tweede weg. Ik ben van mening dat in 10a de ‘hij’-persoon uit de omliggende verzen aan het woord wordt gelaten. Hij krijgt als het ware de gelegenheid om zijn programma zelf te verwoorden.
Profiel en programma
De oproep tot vreugdebetoon tekent de contouren van een messiaanse gestalte. Opgeroepen worden ‘de dochter Sion’ en ‘de dochter Jeruzalem’. In deze aanduidingen wordt de bevolking van de stad gepersonifieerd. De bevolking wordt opgeroepen tot jubel en gejuich. Het Hebreeuwse werkwoord gîl, ‘verblijd zijn’, komt met regelmaat voor in allerlei lofpsalmen. In Psalm 16,9 is ‘jubel’ de reactie op de redding van de dood. In Jesaja 9,2 wordt aangegeven, dat het volk dat eerst in duisternis verbleef, na de kentering in zijn bestaan blijdschap zal ervaren ‘zoals de vreugde bij de oogst’ of bij het ‘verdelen van de buit’. Het werkwoord rûa‘ duidt op een triomfantelijk geroep, zoals bij een overwinning (zie bijvoorbeeld Joz. 6).
De oproep tot vreugde wordt gemotiveerd met de aankondiging van de komst van een rechtvaardige koning. De interjectie hinnēh, meestal: ‘zie!’, heeft hier tevens een motiverende functie. De vorst wordt getekend als begiftigd met rechtvaardigheid en overwinningskracht. De aard van beide gaven moet gezien worden in het raamwerk van het gehele hoofdstuk. De rechtvaardigheid bestaat uit het opheffen van dreiging en tirannie. De komende vorst zal de tegenstanders van Juda overwinnen.
De triomfantelijkheid wordt ingeperkt door enkele details in regel 9c. De komende vorst wordt getekend met het bijvoeglijk naamwoord ‘ānî, ‘arm; gekwetst; nederig’. De komende koning is in al zijn eenvoud een partijganger der armen (zie ook Ps. 72). In het bijbelboek Spreuken staat de ‘nederige’ in contrast met de ‘spotter’ (3,34) en de ‘hoogmoedige’ (16,19). Binnen Zacharia 9 staat deze zachtmoedige in contrast met de ‘hoogmoed van de Filistijnen’(9,6) en de ‘tiran’ (9,8). Dat deze koning zich schaart aan de zijde van het geringe volk, blijkt ook uit zijn rijdier. Oorspronkelijk was de ezel het rijdier bij uitstek in Oud Israël, zeker ook voor koningen. Richteren 10 verhaalt over de dertig zonen van Jaïr die elk als hoofd van een nederzetting op een ezel reden. In 1 Koningen 1,33.38 rijdt Salomo op de ezel die nog van zijn vader is geweest. Na de Babylonische ballingschap komt het paard in beeld als rijdier voor machtigen. De vorst uit Zacharia 9 staat dus in contrast met allen ‘die hoog te paard zitten’ (Zach. 10,5). Zijn ezel staat tegenover de ‘paarden uit Jeruzalem’ (9,10).
De zachtmoedigheid gaat echter niet gepaard met geweldloosheid of zachtzinnigheid. In de directe rede ontvouwt hijzelf het doel van zijn komst. Hij zal de tirannieke macht uit de stad verdrijven. Het gebruikte werkwoord, kārat in de Hiph‘il, betekent zoveel als ‘wegsnijden; verwoesten’. De komende koning zal het gezwel van de vreemde macht weghalen uit Efraïm en Jeruzalem. De beeldtaal, ‘strijdwagens’, doet denken aan de macht van de Farao van Egypte. Het noemen van Efraïm en Jeruzalem duidt er op, dat beide delen van Israël bevrijd zullen worden van het juk van de verdrukker.
Dat alles zal leiden tot šālôm. Met woorden die doen denken aan Micha 4 en Jesaja 2 wordt het komende rijk van rust en vrede getekend. De messiaanse vorst zal daar ‘heersen’. Het gebruikte zelfstandige naamwoord, mošel, ‘heerschappij’, heeft dezelfde medeklinkers als het woord šālôm. Het domein van zijn heerschappij wordt breed uitgezet. In parallellie met ‘Efraïm’ en ‘Jeruzalem’ die samen het geheel van Israël aanduiden, zal de komende vorst heersen van ‘zee tot zee’. Men kan erover twisten welke zeeën daarmee bedoeld worden. Belangrijker is om op te merken, dat met deze uitdrukking de schier onbegrensde weidsheid van zijn heerschappij wordt aangegeven.
Goede tijden, slechte tijden
In het Oude Nabije Oosten – en dus ook in Oud Israël – bestond een bepaalde visie op de loop van de geschiedenis. Deze visie was niet algemeen geaccepteerd, maar met name in kringen van schrijvers en wijsheid zag men de loop van de geschiedenis als een afwisseling van ‘goede tijden’ en ‘slechte tijden’. Allerlei teksten tekenen het beeld van een slechte koning die afgewisseld zal worden door een goede koning. De slechte koning had voor neergang en chaos gezorgd. De nieuwe vorst zou licht, vrede en voorspoed brengen. Dit patroon is bijvoorbeeld te vinden in de bekende Cyrus-cilinder. Na zijn verovering van de stad Babylon presenteert deze Perzische koning zich daarin als een vorst die de donkere periode van zijn voorganger zal doen verbleken. In Psalm 72 – waarschijnlijk geschreven bij de kroning van koning Josia – wordt de komende regeerperiode getekend als vol geloof, welvaart en welzijn.
De oudtestamentische toekomstverwachting is vaak verwoord op dit patroon. Met de komst van de ‘messiaanse’ vorst zal een periode van voorspoed en welvaart aanbreken die de duisternis van het verleden zal doen verbleken. In veel teksten wordt gewag gemaakt van het optreden van een heilbrengende gestalte. Op de drempel van de tijd – bij de overgang van een ‘slechte tijd’ naar een ‘goede tijd’ – zal een vredevorst optreden die zijn volk naar de toekomst zal leiden (Jes. 9; Dan. 7). In de loop der eeuwen groeit dan de verwachting van de komst van een vredevorst die de cyclus van ‘goede tijden’ en ‘slechte tijden’ zal doorbreken door voor altijd een tijd van heil aan te laten breken.
De vorst op een ezel in Zacharia 9 wordt getekend met de contouren van deze vredevorst. Door zijn optreden zal God de teneur van de beide omringende profetieën ten uitvoer brengen. Binnen het bijbelboek Zacharia staat deze ‘goede koning’ in contrast met de ‘slechte herder’, over wie in 11,17 een wee-roep wordt uitgesproken.
Romeinen 8,9.11-13 – Menselijke medewerking
In de Brief aan de Romeinen geeft Paulus allerlei instructies voor het leven van de gemeente na de overwinning van Jezus op de machten van het kwaad. De woorden in Romeinen 8 staan in het kader de coöperatie tussen God en mensen. Door de overwinning van de vredevorst zullen zijn volgelingen zich moeten aanpassen. Zij zullen zich voortaan moeten laten leiden door de geest van de vredevorst en niet meer door hun eigen wil, driften of angsten.
Zie: S.M.J.M Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 75-83.
Matteüs 11,25-30 – Loflied op God
Matteüs 11,25-30 bevat een loflied van Jezus op God. Deze bede kent twee hoofdmomenten. Aan de ene kant is er de aanvaarding door Jezus van zijn door God gewilde rol als vredevorst die zijn volk over de drempel naar het Koninkrijk moet brengen. Aan de andere kant is er een impliciete oproep aan de gelovigen. Zij mogen hun leven bouwen op hem die ‘zachtmoedig en nederig van hart is’. Anders gezegd: de rol die aan de gemeente wordt toegekend is geen zware last, maar een zacht juk.
Literatuur
Black, M., ‘The messianic use of Zechariah 9–14 in Matthew, Mark, and the pre-Markan tradition’, in: P. Gray and G.R. O’Day (eds), Scripture and Traditions: Essays on Early Judaism and Christianity in Honor of Carl R. Holladay, Leiden 2008. 97-114.
Redditt, P.L., ‘Israel's shepherds: hope and pessimism in Zechariah 9-14’, The Catholic Biblical Quarterly 5 (1989): 631-642.
Way, K.C., ‘Donkey Domain: Zechariah 9: 9 and Lexical Semantics’, Journal of Biblical Literature 129 (2010): 105-114.
Preekvoorbeeld
Rust voor de ziel
Op het eerste gezicht zou je denken dat dit stuk Evangelie uit Johannes komt. Toch is het Matteüs, die ons dit overlevert. Het speelt bovendien een belangrijke rol op deze plaats in zijn Evangelie. Het is bedoeld als een scharnier, een overgang van een eerder deel naar een volgend. Het sluit namelijk de zendingsrede af en is tegelijk de aankondiging van de twistgesprekken met de Farizeeën en schriftgeleerden. Matteüs plaatst aldus de wijsheid van Jezus tegenover de ergernis van sommige Farizeeën en schriftgeleerden.
Wijsheid tegenover ergernis
Als vertrekpunt nemen we de zin die voorafgaat aan onze perikoop: ‘Maar de wijsheid wordt gerechtvaardigd door haar werken’. De betekenis is duidelijk. Jezus zegt als het ware: kijk naar mijn werken, zie of het ‘wijze’ werken zijn. Als het wijze werken zijn, moet je toch besluiten dat die werken ontspringen aan een wijze oorsprong. En dan zou je verwachten dat wijze mensen dat zien. Maar deze logica klopt hier niet. Wat blijkt: wijzen en verstandigen snappen het niet. Ze snappen niet dat de werken die Jezus doet, wijze werken zijn. Je moet het hier heel concreet invullen. Ze snappen niet dat het wijs handelen is als Jezus een tollenaar zoals Levi roept. Ze snappen niet dat het wijs handelen is als Jezus bij hem thuis tollenaars en zondaars ontvangt én bovendien nog eens met hen samen eet. Ze snappen niet dat het wijs handelen is als je je vijand liefhebt, als je je op de andere wang laat slaan, als je vredestichter wil zijn, enzovoorts. En ze beginnen zich aan hem te ergeren. Zo is dit stukje Evangelie een overgang naar de twistgesprekken met tollenaars en Farizeeën.
En dan komt de tegenstelling. Eenvoudige mensen snappen dat dan weer wel. Het gaat hier om gewone mensen, die al hun tijd nodig hebben om hun kostje bij elkaar te schrapen, die dus geen tijd hebben om de Thora te bestuderen, die zich ook niet kunnen houden aan alle mogelijke reinheidsvoorschriften. Zij, die de Thora niet bestudeerd hebben, snappen daarentegen wel dat Jezus wijs handelt en dat zijn bergleer een zeer wijze leer is. Dit is een paradox. En Jezus voegt eraan toe: dit is een goddelijke paradox. ‘Ja, Vader, bidt Jezus, zo hebt u het goedgevonden.’ Gods wijsheid in de wereld wordt niet door wijzen en verstandigen begrepen, maar wel door eenvoudigen. Gods mysterie ligt duidelijk dus niet op het niveau van intellect en studie, maar op een ander niveau. Laten we dat niveau het niveau van het ‘hart’ noemen.
Dankgebed
Het dankgebed van Jezus tot zijn Vader is een gebed dat uit het hart van Jezus voortkomt. We nemen hart hier in de joodse betekenis van het woord, namelijk bron die voorafgaat aan voelen, weten, beslissen, handelen en die juist dit voelen, weten, beslissen en handelen aanstuurt. Jezus spreekt hier verder zijn uiteindelijke, diepste Bron aan, zijn Vader met wie hij intens verbonden is. De Vader is zijn uiteindelijke Bron, die overstroomt in zijn hart en hem wijs doet handelen. Dit dankgebed geeft een verdiepte betekenis van de spreuk: de wijsheid wordt gerechtvaardigd door haar werken. Dat geeft ook een verscherpte betekenis aan de ergernis van schriftgeleerden en Farizeeën, zij die zich ‘wijs’ noemen. En zo geeft het een bijzondere kleur aan de twistgesprekken die zullen volgen.
Vandaag gaan we vooral in op die verbondenheid van Jezus met zijn Vader. Vanuit die levensbron kan hij zeggen: ‘Ik ben zachtmoedig en nederig van hart’. Het woord zachtmoedig heeft een rijke betekenis. Het Griekse woord verwijst naar innerlijke vrijheid, die Jezus verder verbindt met eenvoud en nederigheid van hart. Daardoor kan hij dicht staan bij andere eenvoudigen en nederigen, met mensen die niet meetellen en niet gewaardeerd worden, ja die uitgesloten worden. Zo kan Jezus zelfs vriend zijn van tollenaars en zondaars. Hij is innerlijk vrij om Gods barmhartigheid uit te stralen zonder enig aanzien des persoons. Vrij om God te openbaren. Vrij om de diepere dynamiek van Gods wetten te onderrichten.
Verregaand maar toch niet zwaar
Voor die dynamiek gebruikt Jezus de paradoxale formule: ‘Mijn juk is zacht en mijn last is licht.’ Met juk wordt verwezen naar de Thora, het geheel van Gods wetten om goed de weg van het leven te kunnen gaan. Gehoorzaamheid aan Gods wetten werd voorgesteld als het dragen van een juk, waarmee zware lasten werden gedragen. Maar van de lasten van Gods wet, zegt Jezus weer dat zijn last licht is. Jezus maakt die last niet lichter door wetten af te schaffen of af te zwakken. Integendeel, hij gaat nog een stap verder dan de interpretatie van de schriftgeleerden en Farizeeën. In zijn bergleer zegt hij: ‘Als jullie gerechtigheid die van de Farizeeën en schriftgeleerden niet ver overtreft, zullen jullie niet binnengaan in het koninkrijk der hemelen’ (Mat. 5,20). Het ligt in de manier waarop hij Gods wetten verkondigde, namelijk niet als ‘last’, maar als bevrijding. Hij laat zien hoe Gods Thora openheid is naar anderen toe, perspectief is op een nieuw samenleven. Zo laat hij zien dat bijvoorbeeld in de vergeving zowel dader als slachtoffer een nieuwe toekomst krijgen. Die openheid en die betrokkenheid telkens opnieuw naar een goede toekomst maakt het ‘juk’ zacht en de ‘last’ licht. Je kunt de paradox ook op deze wijze uitdrukken: de eisen die Jezus stelt, zijn verregaand en tegelijk niet zwaar.
Dat brengt ons bij de slotzin: ‘Je zult rust vinden voor je ziel.’ Die openheid en dat perspectief geeft rust aan de ziel. Die rust verwijst naar de voltooiing van het scheppingswerk. Op de zevende dag rustte God. Rust verwijst dus naar de Messiaanse tijden als voltooiing van de menselijke geschiedenis. Maar die rust, zegt Jezus, kun je nu al ondervinden, als je namelijk van mij leert wat het is zachtmoedig te zijn en nederig en eenvoudig van hart. Dan vallen vele valse en zware lasten van ambities, prestige en succes weg. Dan valt de zware last van prestatiemoraal weg. Dan ben je gedragen door Gods wijsheid die vanuit het hart voortkomt, tenminste als dit hart verbonden is met de Bron van de schepping. Dan leef je in Gods toekomst. Vanuit Jezus’ houding begrijpen we beter waarom de wijzen en verstandigen toch niets van Jezus’ wijsheid hebben begrepen. Het is een zaak van het hart, wat eenvoudigen blijkbaar wel begrijpen. Dat is voor iedere christen een uitdaging: leven vanuit het hart om zo rust voor de ziel te vinden.
inleiding prof. dr. Bob Becking
preekvoorbeeld André Jansen OFM