- Versie
- Downloaden 56
- Bestandsgrootte 300.52 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
27 juni 2010
Dertiende zondag door het jaar
Lezingen: 1 Kon. 19,16b,19-21; Ps. 16; Gal. 5,1.13-18; Luc. 9,51-62
Inleiding
De lezingen cirkelen om het thema ‘navolging’. De geroepene wordt tot een onmiddellijke keuze gedwongen, waarbij duidelijk wordt dat navolgen een radicale breuk inhoudt met het verleden en alle verplichtingen en verbintenissen die daarin van belang waren. Het is de keuze voor een nieuwe, open, ongewisse toekomst.
1 Koningen 19,16.19-21
Dat vers 16 deel uitmaakt van onze lezing, lijkt op het eerste gezicht logisch. Het verbindt de vertelling in de verzen 19vv, over de roeping van Elisa, met het voorafgaande verhaal over zijn meester, de grote profeet Elia. Deze was op de vlucht geslagen voor koningin Izebel (19,1vv). Wanhoop en ontluistering (v. 4) hadden zich van hem meester gemaakt. Zelfs de ontmoeting met God (vv. 11vv), had daar geen verandering in kunnen brengen (vgl. v. 10 met v. 14). Elia’s profeetschap loopt ten einde en God draagt hem op drie mannen te zalven die zijn werk moeten voortzetten: Hazaël, tot koning van Aram, Jehu, tot koning van Israël en Elisa, als zijn opvolger in het profeetschap (vv. 15v). Het opmerkelijke aan deze opdracht is dat Elia geen van deze personen zal zalven. Hazaël wordt helemaal niet gezalfd (al zal Elisa hem voorspellen dat hij koning wordt, 2 Kon. 8,8-15) en Elisa zal Jehu tot koning zalven (2 Kon. 9,1-13). Bovendien zien we in 19,19vv dat Elia Elisa niet door zalving (wat ongebruikelijk was voor een profeet) tot zijn opvolger maakt. In die zin is vers 16 een wat ongelukkige inleiding op de verzen 19vv en zijn beide waarschijnlijk terug te voeren op verschillende tradities die later met elkaar verbonden zijn (een parallel van de traditie in v. 16 is te vinden in Sir. 48,8).
Het zeer compacte roepingsverhaal (de kenmerken van een roepingsverhaal heb ik eerder beschreven, zie TvV 2009/7, p. 21) begint met de waarneming dat Elisa aan het ploegen is. Zoals vele andere grote namen in de geschiedenis van Israël liggen zijn roots in de landbouw (vgl. Saul, 1 Sam. 11,5; Amos, Am. 7,14v; David, 1 Sam. 16,11). Elia werpt hem zijn mantel toe, die blijkbaar symbool staat voor zijn functie (vgl. Zach. 13,4; 2 Kon. 1,8; Mar. 1,6). Met de overdracht van de mantel, die uiteindelijk pas echt van Elisa wordt bij de tenhemelopneming van Elia (zie 2 Kon. 2,13), gaat het profeetschap van Elia op Elisa over (vgl. Num. 20,25-28). Dat Elisa het ook zo verstaat, blijkt uit zijn verzoek om zijn ouders ten afscheid te mogen kussen alvorens Elia te volgen (v. 20). Elia zet Elisa onder druk om ofwel direct mee te gaan dan wel om terug te keren naar zijn bezigheden. Blijkbaar is het niet op het verzoek ingaan ook een optie (dit lijkt de betekenis van Elia’s woorden: ‘Wat heb ik jou gedaan?’ of ‘Heb ik je soms tot iets verplicht?’ v. 20) . Elisa gaat vervolgens terug naar zijn ploegossen, slacht een koppel, en bereidt een maaltijd voor het werkvolk op het hout van het juk (v. 21). Daarmee wordt niet zozeer zijn zorg voor dat werkvolk benadrukt, maar zijn radicale breuk met het verleden: de ossen en het juk zijn niet meer nodig. Elisa heeft gekozen: hij volgt zijn nieuwe meester.
‘Navolgen betekent beslissende stappen doen. Reeds de eerste stap die volgt op de oproep, scheidt de navolger van zijn tot dusverre gevoerd bestaan. Zo schept de oproep tot navolging dadelijk een nieuwe situatie. In de oude situatie blijven en toch navolgen sluiten elkaar uit.’
(Dietrich Bonhoeffer, Navolging)
Lucas 9,51-62
Deze tekst valt uiteen in twee eenheden: 9,52-56 en 9,57-62. Ze volgen letterlijk op het keerpunt in het Lucasevangelie, 9,51, omdat Jezus vanaf hier op weg gaat naar het doel van zijn reis: Jeruzalem, de plaats waarvan hij weet dat hem daar lijden en dood wachten (zie 9,31). Zijn vastberadenheid wordt in het Grieks mooi onder woorden gebracht: ‘hij fixeerde zijn gezicht op het op weg gaan naar Jeruzalem.’ Wat het betekent Jezus op die weg te volgen, vormt het onderwerp van de twee eenheden, waarin de persoon van Elia steeds op de achtergrond aanwezig is.
De perikoop 9,52-56 verhaalt over de uitzending van leerlingen naar een Samaritaans dorp om daar Jezus’ komst voor te bereiden (vgl. 10,1). De woorden die Lucas daarvoor gebruikt (‘boden’, ‘voor zijn gezicht’ en ‘bereiden’) herinneren aan Maleachi 3,1 waarin hetzelfde wordt gezegd over Elia (Mal. 3,1 en 23). Het dorp wil hem echter niet ontvangen omdat Jeruzalem zijn reisdoel is (v. 53). De verhouding tussen Samaritanen en Joden was gespannen. Van de Samaritanen werd door de Joden beweerd dat ze na de val van Samaria (in 722 voor Christus), door de Assyriërs naar Israël waren gedeporteerd om zich daar te vermengen met de daar nog aanwezige bevolking. Ze zouden de locale cultus hebben overgenomen evenals het heiligdom op de berg Gerizim. De Samaritanen van hun kant beweerden dat zij, net als de joden, JHWH als hun god vereerden en dat ze trouw waren aan dezelfde Thora van Mozes. Daarom was hun heiligdom zeker zo belangrijk als de tempel in Jeruzalem. De onderlinge conflicten liepen uit op de verwoesting van het heiligdom op de Gerizim in 128 voor Christus door Johannes Hyrcanus. De onderlinge animositeit bleef nog lang daarna voortduren.
Twee van Jezus’ leerlingen, Jacobus en Johannes, willen op de weigering reageren door net als Elia in het verleden (zie 2 Kon. 1,10.12) om vuur uit de hemel te vragen dat de Samaritanen zal vernietigen (v. 54). Jezus keert zich om, richt zich m.a.w. tot hen die hem (na)volgen en valt tegen hen uit (v. 55). De weg van Jezus is een weg waarop weliswaar weerstand wordt ervaren, maar daarop dient niet te worden gereageerd met geweld, laat staan dat daar hemelse krachten voor worden ingezet. Jezus’ weg gaan houdt aanvaarding van lijden en afwijzing in (10,10vv lijkt dit tegen te spreken. Het verschil is misschien dat het Samaritaanse dorp niet Jezus of zijn boodschap afwijst, maar enkel zijn reisdoel: Jeruzalem).
Vers 56 laat heel subtiel zien wat er veranderd is: was er in vers 51 sprake van Jezus (enkelvoud) die op weg ging naar Jeruzalem, nu gaan (meervoud) de leerlingen met hem op zijn weg.
In 9,57-62 herkennen we de roeping van Elisa (1 Kon. 19,20) waarop we drie keer een variatie aantreffen. Elk van de drie legt de nadruk op een ander aspect van de radicaliteit die het navolgen van Jezus inhoudt:
- navolgen van Jezus betekent nergens een thuis hebben, volledig aangewezen zijn op Jezus, op God en op de goedheid en welwillendheid van mensen (vv. 57v).
- navolgen van Jezus betekent zonder dralen kiezen voor wat op dit moment het meest urgent is, ook al zijn er nog zo veel andere (schijnbaar) belangrijke dingen te doen (vv. 59v). Navolgen houdt een keuze in voor het ene, meest belangrijke: Gods koninkrijk.
- navolgen van Jezus vereist een gerichtheid op de toekomst, op het doel, die alleen mogelijk is door alle banden met het bekende en met het verleden door te snijden (vv. 61v).
‘De oproep van Jezus tot navolging maakt de discipel tot enkeling. Of hij wil of niet, hij moet een beslissing nemen. Het is geen eigen keus, enkeling te willen zijn, maar Christus maakt de geroepene tot enkeling. Ieder is alléén geroepen. Hij moet alléén volgen. In de vrees voor dit alleen-zijn zoekt de mens bescherming bij mensen en dingen om hem heen. Daardoor gedekt wil hij zijn beslissing nemen, maar hij wil niet alleen tegenover Jezus staan, moeten beslissen met de blik alleen op hem. Maar vader noch moeder, vrouw noch kind, volk noch geschiedenis, dekken de geroepene in dit uur. Christus wil de mens eenzaam maken, hij mag niets zien dan degene die hem riep.’
‘Wat wordt over de inhoud van de navolging gezegd? […] Het is niets anders dan de gebondenheid aan Jezus Christus alleen, d.w.z. juist de totale doorbreking van iedere programmering, ieder idealisme, iedere wettelijkheid. Daarom is geen verdere inhoud mogelijk, omdat Jezus de enige inhoud is.’
(Dietrich Bonhoeffer, Navolging)
Literatuur
D.Bonhoeffer, Navolging, 2e herziene editie, 2003, Baarn: Ten Have (citaten afkomstig van pp. 26 en 59).
Preekvoorbeeld
De Bijbel bevat een eindeloze reeks verhalen van mensen die op de een of andere manier met God te maken hebben. Een van die vele verhalen hebben wij zopas beluisterd in de eerste lezing. Het is het verhaal van de profeet Elia die leefde in de tijd van de koningen in Israël. Toen steeds meer Israëlieten de ware God afvielen, bleef Elia de ene God trouw: ‘Ik alleen ben overgebleven en nu staan ze mij nog naar het leven’ zegt hij in zijn ontmoediging. Uit de bijbeltekst vernemen wij dat hij op zekere dag de opdracht krijgt om Elisa als zijn opvolger te zalven. Deze stamt niet uit de profetengilde. Hij heeft ook geen enkele opleiding om als Godsman op te treden; Hij is een landbouwer. Elia ontmoet hem bij het ploegen. In de tekst staat: ‘twaalf koppels ossen gingen voor hem uit; hijzelf bevond zich bij het twaalfde’. Toen Elia langs kwam, wierp hij zijn profetenmantel om de schouders van Elisa. Dit is een profetische handeling. Ze betekent: God roept U. Hij nodigt u uit om hem te helpen bij het verwezenlijken van zijn plan, om het heil in de wereld te realiseren. Hij legt zijn Geest als een gewaad om u heen.
Elisa is ten diepste ontroerd. Hij begrijpt dat het om Gods zaak gaat. Zij is belangrijker dan zijn eigen zaak. Belangrijker dan de twaalf spannen ossen, belangrijker dan zijn velden. Elisa wil Elia navolgen. Maar dan bedenkt hij zich en vraagt om afscheid te kunnen nemen van zijn vader en moeder. Hierop zegt Elia: voel u vrij, ik verplicht u tot niets. God dwingt immers niemand in zijn dienst. Het verhaal vermeldt niet welke bedenkingen Elisa heeft gemaakt bij de reactie van de profeet. Het bericht alleen over wat hij gedaan heeft: hij is niet naar huis gegaan om op het hof een afscheidsmaal te bereiden voor zijn arbeiders met hout en vlees dat daar voorradig was. Hij is zo gegrepen door Gods zaak, dat hij direct en radicaal zijn schepen achter zich verbrandt. Wij lezen: ‘Hierop ging Elisa naar de ossen terug, nam zijn koppel, slachtte het, kookte het vlees op het hout van de jukken en gaf het aan het werkvolk te eten.’ Hij volgt Elia na! Direct en resoluut.
Uit het optreden van Elisa wordt duidelijk dat God steeds mensen bereid vindt om zich radicaal in zijn dienst te stellen en daarvoor te breken met een vorig leven. Dat is elke keer weer indrukwekkend. De Bijbel is vol met zulke verhalen. Petrus en Andreas heeft Jezus – toen zij hun netten aan het schoon maken waren – toegeroepen : kom en volg mij. En ze zijn hem gevolgd. Tot iemand anders heeft hij op zekere dag hetzelfde gezegd: kom en volg mij. De man wil wel maar maakt een gerechtvaardigd bezwaar: hij moet eerst zijn vader begraven. Jezus’ afwijzing is verbijsterend: ‘Laat de doden hun doden begraven’. En eens kwam iemand uit eigen beweging Jezus melden dat hij hem wilde navolgen. Maar allereerst wou hij nog van zijn familie afscheid nemen. Ook hier is het antwoord van Jezus onthutsend: ‘Wie de hand aan de ploeg slaat, maar omziet naar wat achter hem ligt, is ongeschikt voor het rijk Gods’ (Luc. 9,62).
Wat kunnen wij uit de lezingen van vandaag leren? Wellicht dit: Hoe verrassend ook, God vindt altijd weer mensen die zich voor het realiseren van het heil dat hij tot stand wil brengen, willen inzetten. Mensen die zich door hem laten aanraken, die God ruimte geven, die niet zeggen ‘morgen’ of ‘wellicht volgend jaar’. Het is niet vreemd wanneer we ons in eerste instantie verzetten tegen Gods oproep. Dat is normaal. Want er wordt nogal wat van ons gevraagd. Belangrijk is enkel dat wij ons niet afsluiten, dat wij open blijven en ons in dienst laten nemen.
Hans Lammers, inleiding
Ernest Henau, preekvoorbeeld