- Versie
- Downloaden 47
- Bestandsgrootte 300.05 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
17 juni 2012
Elfde zondag door het jaar
Lezingen: Ezech. 17,22-24; Ps. 92; 2 Kor. 5,6-10; Mar. 4,26-34 (B-jaar)
Inleiding
Ezechiël 17,22-24
Lees ook de verzen 23 en 24, die horen er onlosmakelijk bij. Deze passage is geen losse ‘voorspelling’ van een Davidische koning, maar afsluiting van een profetische reflectie op de Babylonische ballingschap. Dat wordt helder wanneer we hoofdstuk 17 lezen: een allegorische parabelvertelling, ingeleid als ‘raadsel en een gelijkenis’ (chidah en masjal) van twee adelaars en een twijgje. De uitleg wordt eveneens gegeven: de eerste adelaar, die het twijgje plant en van water voorziet, is Nebukadnessar, die Jojakim in ballingschap voert (2 Kon. 24,10-20); de tweede is de Egyptische farao Psammetichus, tot wie Sedekia, oom van Jojakim en aangesteld als koning door Nebukadnessar, zich wendt om militaire hulp (2 Kron. 36,16).
De gevolgen zijn rampzalig: Sedekia en de gehele elite worden omgebracht of weggevoerd, Jeruzalem volledig verwoest (2 Kon. 25). Dat was niet nodig geweest indien koning Sedekia zich aan het verbond had gehouden in plaats van zich tot de Egyptische farao te wenden. Dit politieke drama wordt in de gelijkenis uitgelegd als een goddelijke straf voor het niet onderhouden van het verbond met de Eeuwige. Maar onze verzen beantwoorden de vraag hoe belofte dat het Davidische koningschap blijvend is (1 Sam. 7,13-16) zal worden ingelost.
Het is dan ook niet vreemd dat latere tradities hierin een messiaanse tekst lezen: het koningschap zal door God worden hersteld. Kern van de verzen zijn de woorden tsemer rach, het weke, zachte topje van de ceder, symbool voor een door God geplant en tot wasdom gebracht koningschap. De aanvankelijke kwetsbaarheid van dat koningschap is haar kracht. Dan zullen de koningen van de volkeren weten dat Israël’s God de Eeuwige is (v. 24). Radak (R. David ben Kimchi, 13e eeuw) leest hierin een verwijzing naar Zerubabel ben Shealtiel, kleinzoon van Jojakim, die de herbouw van de Tempel aanvat (Ezra 3). Die uitleg sluit aan bij de genealogie (1 Kron. 3,17vv) die de hoop op een post-exilische restauratie van de davidische dynastie weerspiegelt. Denk ook aan bekendere teksten als Jes. 11,1-10 en Jer. 23,5v; 33,15. Er is echter veel voor te zeggen de historische verwijzing en daarmee haar messiaanse potentieel open te houden.
Psalm 92
Zeven keer klinkt in deze Psalm de onzegbare Naam, volgens de Talmoed (Berachot 4,3) een allusie naar de zeven dagen der schepping. Deze sjabbatspsalm is vast onderdeel van de huidige Joodse sjabbatliturgie; volgens de Misjna was dat al ten tijde van de Tempel zo. Die traditie onthult hoe de rabbijnen deze psalm lezen als een verwijzing naar de Messiaanse tijd: ‘Een Psalm voor de Messiaanse wereld, voor de dag die geheel sjabbat zal zijn en rust voor eeuwig leven’ (m. Tamid 7,4). De samenhang tussen schepping en verlossing gaat terug op de theologische motivatie van de sjabbat in Exodus 20,11 respectievelijk Deuteronomium 5,15. De psalm werkt deze dubbelheid verder uit. Ze opent met een programmatische verklaring: ‘Goed (tov) is het de Eeuwige te loven, en de Naam van de allerhoogste te bezingen’. Waarom het tov is volgt in de tweede deel van dit dystichon: ‘Jouw trouw (chasdecha) te vertellen in de ochtend en Jouw geloof (emunatecha) in de nachten’. De woorden emuna (denk aan het Griekse pistis) en chesed vormen de meest fundamentele relatiewoorden tussen God en mens. Emuna is, bijbels gezien, trouw, geloof of verbondstrouw. Chesed duidt eveneens verbondstrouw en in bredere zin liefde, verbondenheid, ook wel waarheid. In deze woorden is de verbondsrelatie tussen God en Israël samengevat die de tempelliturgie in ochtend en avondoffer bezingt en verhaalt. Men kan ‘ochtend en avond’ ook lezen als een merisme voor ‘altijd’ (Ps. 1,2), of als verwijzend naar tijden van voorspoed en tegenspoed. Zelfs in ballingschap is het goed Gods trouw te bezingen en niet op te geven. Vers 5 uit de diepste verbazing die de mens kan overkomen, een verwondering die de binnenkant is van zijn geloof in de Eeuwige: ‘hoe wonderbaar zijn Gods werken en hoe diep zijn gedachten’.
Die verwondering vindt haar uitwerking in de verzen 6v en 8, twee verschillende invalshoeken om de werken en overpeinzingen van de Eeuwige te bezien. In de verzen 6 en 7 wordt verwezen naar de scheppingswerken (vgl. Ps. 104!). ‘Een bruut kan die niet kennen, een dwaas ontbeert inzicht’ (v. 6). Het driegelede vers 8 evoceert het eeuwig bijbelse probleem: waarom houdt de slechte stand in het koningschap van de Eeuwige? Het antwoord herinnert aan Psalm 1,6: ofschoon ze nu zichtbaar floreren (v. 8a) zullen ze worden verdelgd (v. 8c). Die overtuiging culmineert in het korte vers 9, de uitroep dat de Eeuwige verheven is boven alles.
Het contrast tussen het lot van de rechtvaardige en de slechte domineert de twee laatste stanza’s, het tweede deel van de Psalm. De psalmist spreekt nu vanuit zichzelf: ‘U zult mijn hoorn verhogen’, ‘Ik zal de ondergang van mijn vijanden zien’, enz. De rechtvaardige zal bloeien als een ceder op de Libanon, hij zal vrucht dragen zelfs in zijn late jaren. In de bijbelse beeldtaal verwijst de Libanon naar de Tempel, de ceder is de hoogste boom die gebruikt is bij de bouw van de Tempel. De suggestie is dat de rechtvaardige het dichtst bij God is. De psalm concludeert: ‘Zij (d.w.z. de lotgevallen van de rechtvaardigen) zullen getuigen dat de Eeuwige rechtvaardig is’ (v. 16a). De rechtvaardige deelt in de rust van de sjabbat, de slechte niet. Hun getuigenis (vv. 3 en 15) maakt dat de ‘allerhoogste God’ (vv. 6v) kan worden genoemd ‘Mijn rots, in wie geen slechtheid is’ (v. 16b). In die transitie van ‘Allerhoogste’ naar ‘mijn Rots’ schuilt, aldus Martin Buber, de kern van bijbels godsgeloof; in die ervaring spiegelt zich ook de realiteit van de sjabbat.
Marcus 4,26-34
Parabels zijn de geliefde vorm van onderricht van Jezus. Niet onterecht heten ze wel mini-evangelie, daar ze de ‘goede boodschap’ van het Koninkrijk van God (Jes. 52,7) duiden met elementen uit het dagelijkse leven. Een parabel is een minivertelling die als doel heeft de toehoorder op een ander spoor te zetten, een nieuw perspectief aan te reiken. In deze twee parabels ontleent Jezus zijn vertelmateriaal aan de landbouw, maar subtiele verwijzingen naar bijbelteksten ontbreken evenmin. De parabel van de zaaier is vooral bekend in zijn uitgebreidere versie (Mar. 4,1-20 en parr.) en ze is uniek Marcaans, met alleen een parallel in ev. Thomas 21,9. Hergebruik van vertelmotieven komt echter vaker voor. De vertelling contrasteert de langdurige menselijke passiviteit bij de groei van het gewas met de plotse activiteit bij de oogst. Iemand zaait en hij slaapt en staat op, dag en nacht (vgl. Ps. 92,4!) en weet niet hoe (v. 27), maar het gaat vanzelf (automatè, v. 28), een allusie naar Psalm 104,14. De pointe is dat de mens er op vertrouwen mag dat het gewas vrucht zet maar actief wordt zodra hij ziet dat de aren rijp zijn: dan stuurt hij onmiddellijk (eutus, v. 29) de sikkel, een aanduiding voor het sturen van arbeiders naar de akker (vgl. Ruth 2,1–3,15 en Joël 4,13!).
De parabel van het mosterdzaadje belicht een gewas dat destijds niet werd verbouwd maar dat zich spontaan verbreidde. Als kleinste (mikroteron) van alle zaden brengt het niettemin de grootste (meizon) van alle planten voort (v. 32). Menselijk ingrijpen is nu volstrekt afwezig, toch bouwen de vogels hierin hun nesten. Beide parabels accentueren de onbegrijpelijkheid van de groei van het Koninkrijk en haar zichtbare realiteit, al dan niet dankzij menselijke activiteit.
Preekvoorbeeld
Groeikracht
Naast de basisschool lag een stukje braakliggende grond dat gebruikt werd als schooltuin. De kinderen van de hoogste klassen zaaiden en plantten daar. Je kon kreten van opwinding horen wanneer er eindelijk iets groens boven de aarde uitstak. De trotse verwondering waarmee ze voor de grote vakantie hun ‘oogst’ thuis lieten zien was aandoenlijk. Veel van deze kinderen hadden op dat moment feeling met het wonder van de groeikracht. Er zijn nog steeds scholen waar dit gebeurt.
Vandaag luisterden we naar lezingen over zaaien en planten. In de eerste lezing wordt een teer twijgje uit de top van een ceder geplukt om elders tot een grote boom uit te groeien. En de evangelist verhaalt over zaad dat in de akker wordt gezaaid. We hoorden over de grote mosterdboom waarin de vogels nestelen. Ook die is uit een onooglijk klein zaadje voortgekomen.
Groeikracht, een wonderlijk verschijnsel!
Natuurlijk, het zaad speelt hierin een belangrijke rol, het moet gezaaid worden, anders gebeurt er niets. De woorden en het levensvoorbeeld van Jezus, woorden en daden van rechtvaardigheid, liefde, barmhartigheid en vrede zijn als het zaad. Maar het zaad kiemt niet als het niet ontvangen wordt door de aarde. Er moet een bedding zijn. Zonder ontvangst geen vrucht. In het voorjaar kunnen we de maagdelijke akkers zien liggen; donkere aarde, geploegd, bemest, klaar om bezaaid te worden. Daarvoor is er al veel werk verricht: het onkruid is geruimd, de platgeslagen aarde opengelegd.
Laten we de vergelijking doortrekken. Ons hoofd en hart kunnen zo vol zitten met allerlei zaken die ons in beslag nemen dat wij ons niet meer kunnen openstellen voor God. We staan niet meer vrij in verbinding met de Levensbron waar de groeikracht vandaan komt. De aarde zit dan dicht, is platgetrapt en staat vol onkruid. De groeikracht krijgt geen kans. Vaak gaat het over zaken die ons emotioneel bezighouden waarvan de oorzaak in het verleden ligt. Woede bijvoorbeeld. Te pas en te onpas steekt hij zijn kop op om ons levensgeluk en dat van anderen te blokkeren.
Ik denk aan een familievete, ontstaan uit de verdeling van een nalatenschap. Een van de erfgenamen was in het testament bevoordeeld. Hij was als een zoon geweest voor zijn ongetrouwde oom en fungeerde jarenlang als mantelzorger. Zijn broers en zussen hadden deze verdeling niet voorzien. Ze vinden het een oneerlijke verdeling en zijn kwaad. Menig familiefeestje wordt nu verziekt door dit onderwerp. Gezinsleden die vroeger veel steun aan elkaar beleefden, negeren elkaar. Ook op het werk, in verpleeghuizen en zelfs in de parochie kunnen we dit soort blokkades tegenkomen.
Niet alleen agressie kan blokkerend werken en daarmee het zicht op God vertroebelen. Een reactie op tegenslag of ziekte kan zo verlammend werken dat wij niet meer openstaan voor medemensen, en ook God krijgt geen toegang meer. We laten het hoofd hangen en voelen ons verongelijkt. Verontwaardigd dat dit ons moest overkomen terwijl er zoveel mensen zijn die er maar op los leven. We voelen ons te kort gedaan. De weg naar bevrijding uit dit soort doodlopende processen ontstaat alleen wanneer wij ons durven open te stellen. Het vraag om een open zelfreflectie.
Opvallend in de lezingen van vandaag is dat het nieuwe begin steeds weer teer en kwetsbaar start. Dat geldt voor het twijgje uit de eerste lezing dat tot een grote ceder zal uitgroeien, maar ook voor het zaad dat ontkiemt. Het gaat blijkbaar om een proces dat klein begint en niet geforceerd kan worden. Het heeft zijn eigen wetmatigheden. Een daarvan is geduld. De gelijkenis spreekt over dag en nacht, slapen en opstaan. Vertrouwen speelt daarbij een sleutelrol. Zeker als er sprake is van tegenslag. We worden niet groot zonder littekens. Niet elke plant of boom groeit keurig recht omhoog, er zitten bochten in. Zo ook bij mensen.
Na de viering vorige week sprak ik met een weduwe. Ze had een moeilijke periode achter de rug, maar nu zag ze er weer wat vitaler uit. Ze vertelde: ‘Ik weet nu: “Ik kom er doorheen.” Dat geeft zoveel moed! Er is een weg.’ Na het geduld komt de oogst. Het wachten, in de lezingen weergegeven als de dag en de nacht, wordt beloond met korenaren vol nieuw zaad (nieuw leven). De nacht tijdens dat wachten kan voor de zwaardere tijden in ons leven kan staan. Vertrouwen in de groeikracht kan ons tijdens die nachten overeind houden.
De laatste vergelijking die ons wordt aangereikt is het mosterdzaadje dat uitgroeit tot een boom. Dat zaad werd in de tijd van Jezus niet verbouwd. Dat groeide zomaar. Zonder dat er enig werk wordt verzet groeit er een boom die schaduw geeft en ruimte biedt aan vogels van allerlei pluimage. Dat is genade. Zo mogen wij vertrouwen in de Goddelijke groeikracht die in ons en om ons heen leeft.
Eric Ottenheijm, inleiding
Clara Angenent, preekvoorbeeld