Preek zondag 2e Advent, A jaar, 7-12-2025

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 0
  • Bestandsgrootte 250.53 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 7 oktober 2025
  • Laatst geüpdatet 7 oktober 2025

Preek zondag 2e Advent, A jaar, 7-12-2025

7 december 2025
Tweede zondag van de Advent 

Lezingen: Jes. 11,1-10; Ps. 72; Rom. 15,4-9; Mat. 3,1-12 (A-jaar)


Inleiding

Onderlinge samenhang van de lezingen
In de lezingen van vandaag horen we hoe Jesaja, Paulus en Johannes de Doper - ieder in een andere tijd en context – de misstanden binnen de eigen gemeenschap aan de kaak stellen en hun tijdgenoten, lezers en toehoorders oproepen om zich te bekeren en vervolgens dit in concrete daden van naastenliefde om te zetten.

In plaats van te regeren volgens de richtlijnen van de eigen ambitie en macht, dienen koningen – aldus Jesaja – met wijsheid rechtvaardig te regeren om zo de vrede in de samenleving te verzekeren. Psalm 72 duidt dit met iets andere woorden ook aan. In de tweede lezing spoort Paulus zijn lezers – Joden en heidenen – niet alleen aan om bij alles wat zij doen op God te vertrouwen, maar ook om elkaar te accepteren en samen een harmonieus geheel te vormen. Johannes de Doper ten slotte dreigt in het evangelie met een goddelijk oordeel en roept derhalve iedereen op om zich te bekeren.

Jesaja 11,1-10
In Jesaja 10,20–12,6 schildert Jesaja de ontwikkelingen rond het koningshuis van David. Zo beschrijft hij in Jesaja 10,27b-34 hoe een invasiemacht uit het noorden naar Jeruzalem oprukt en hoe God ‘met vreselijk geweld’ de takken afhakt (10,33).

Hiermee is het verhaal nog niet ten einde. De lezing van deze zondag, Jes. 11,1-10, laat zien dat het koningshuis van David nog een toekomst heeft. Immers, ofschoon de nakomelingen van Isaï, de vader van David, tot een uitgedroogde stronk zijn geslonken, zal daaruit toch nieuw leven ontspruiten. Op deze ‘twijg’ zal Gods geest rusten die hem ook de geestelijke eigenschappen zal schenken die een koning nodig heeft. Zo wordt hij niet alleen met wijsheid, inzicht, beleid en sterkte begiftigd, maar ontvangt ook de ‘kennis van JHWH’ die hij aan het volk doorgeeft. Op deze wijze kan, zoals het water dat heel de bodem van de zee bedekt (11,9), de ‘kennis van JHWH’ het hele land vervullen. Daarnaast zal de ‘twijg’ ook van de ‘vreze voor JHWH’ vervuld zijn (11,3). Deze houding maakt mogelijk dat hij, als een nieuwe Salomo, met gerechtigheid en trouw wordt bekleed, om zo aan ‘kleine’ mensen recht te kunnen doen en boosdoeners te kunnen verslaan.

In de direct daaropvolgende verzen 6-8 wordt de beschreven lijn van hernieuwde gerechtigheid naar de hele schepping doorgetrokken. Immers, er zal niet alleen vrede en harmonie heersen tussen de mensen onderling, maar ook tussen de dieren. Sterker nog: er zal zelfs geen gevaar meer zijn wanneer een zuigeling bij het hol van een adder speelt. De vermelding van de adder is hier niet zonder enige reden. In feite geven deze verzen een beschrijving van een nieuw paradijs weer, compleet met de slang uit Gen. 3,1-19.

Ofschoon de lezing met de vernieuwing van het koningshuis van David begint (v. 1) en met haar gevestigde status eindigt (v. 10), ligt de nadruk veeleer op de drie facetten van Gods steun en zegen. Allereerst hebben we de ‘geest van JHWH’ die aan de ‘twijg’ de wijsheid verschaft om te regeren. Ten tweede, de ‘vreze voor JHWH’. Deze maakt niet alleen de rechtspraak mogelijk, maar geeft de ‘twijg’ ook de autoriteit om te regeren. Als laatste hebben we de ‘kennis van JHWH’ die de aanwezigheid van vrede in de samenleving verzekert. Deze drie zaken zijn geen koninklijke prestaties. Het zijn facetten van JHWH's aanwezigheid in Jeruzalem. Wanneer een koning door de ‘geest van JHWH’ in de ‘vreze voor JHWH’ regeert, met de bedoeling om de ‘kennis van JHWH’ te verspreiden, dan is het ethos van het Davidisch koningschap aan het werk. Helaas is het tegenovergestelde ook waar. Wanneer koningen regeren volgens de richtlijnen van hun eigen ambitie en macht, worden Gods voornemens gedwarsboomd en wacht het oordeel.

Literatuur
Anne-Marie Pelletier, ‘Jesaja’, in: Erik Eynikel, Ed Noort, Tjitze Baarda en Adelbert Denaux (red.), Internationaal Commentaar op de Bijbel Band 2, Kampen, Uitgeverij Kok, 2001, 1109-1153.
John D.W. Watts, Isaiah 1-33 (Word Biblical Commentary, Vol. 24), Grand Rapids, Zondervan, 2004.

Psalm 72
Volgens Psalm 72 wordt van een menselijke koning verwacht dat hij Gods’ gerechtigheid op aarde in praktijk brengt. Een ideale koning is dus iemand die Gods wil met betrekking tot orde en eerlijkheid in zijn koninkrijk uitvoert. Het Hebreeuwse woord sjalom verwijst naar welzijn, gezondheid en de heelheid van het land en naar de mensen die daar wonen. Het is de plicht van de koning om het land sjalom te brengen. Echter, sjalom kan alleen worden bereikt wanneer de armen en behoeftigen, met rechtvaardigheid en mededogen, eerlijk worden behandeld (72,2-4.12-14). Een koning die niet alleen in theorie maar ook in de praktijk Gods rechtvaardigheid en mededogen doorgeeft (72,12-14), zal de ontvanger zijn van vele zegeningen (72,5-11.15.17).

Romeinen 15,4-9
De Schrift is niet geschreven als een bron van informatie - historisch en/of wetenschappelijk - maar veeleer ‘tot onze lering’, dat wil zeggen: om het geloof te versterken en de hoop te vernieuwen. Hierbij worden de Romeinse christenen er opnieuw aan herinnerd dat zij bij hun denken en handelen op God moeten blijven vertrouwen. Paulus rondt deze aansporing af met een gebed om eenheid onder zijn lezers, zowel joden als heidenen. Door zijn formulering deelt hij hen mee dat de onderlinge harmonie die hij voor hen wenst niet hun eigen verdienste is, maar het is Gods werk. Door hier ‘in de geest van Christus Jezus’ aan toe te voegen, herinnert Paulus hen er aan dat de oproep om elkaar lief te hebben - en daarmee ook de wederzijdse acceptatie tussen Joden en heidenen - in Christus zijn voorbeeld vindt. Immers, de heidenen moeten weten dat Christus een Jood en dienaar van de besnijdenis is, en de Joden dat Gods heerschappij universeel is. Ook mogen de heidenen nooit vergeten dat zij door Joden geroepen zijn, en de Joden dat God vanaf het begin ook het heil van de heidenen voor ogen had.

Literatuur
James D.G. Dunn, Romans 9-16 (Word Biblical Commentary, Vol. 38B), Dallas, Word Books, 1988.
S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86

Matteüs 3,1-12
Johannes de Doper treedt op in de woestijn van Judea. Volgens een traditie die dwars door Israëls geschiedenis heengaat, is de woestijn de plaats waar God het initiatief neemt om zijn volk te onderrichten en te doen bekeren. Zo gaf God in de woestijn de Wet aan zijn volk, en moest het vervolgens veertig jaar door de woestijn trekken om een volk van God te worden. In aansluiting hierop wordt in Matteüs 3,3 van Johannes de Doper gezegd dat hij een roepende in de woestijn is, een stem die het volk Israël tot bekering oproept. De beschrijving van Johannes’ kleding (v. 4) komt sterk overeen met die van Elia uit 2 Koningen 1,8. Daarmee wordt impliciet aan de lezer de boodschap meegegeven dat Johannes de teruggekeerde profeet Elia is (vgl. Mal. 3,23v). Daarenboven is een profeet die een kledingstuk van kameelhaar draagt, niet iets ongewoons (vgl. Zach. 13,4). Dit geldt overigens ook voor Johannes’ dieet van sprinkhanen en wilde honing, aangezien dit voedsel in de woestijn beschikbaar is alsmede ritueel rein (vgl. Lev. 11,20vv).

Net als de profeten uit het Oude Testament dreigt ook Johannes Israël met een goddelijk oordeel en roept hij iedereen op om zich te bekeren. De oproep om zich voor te bereiden op het komend koninkrijk veroorzaakt een sterke reactie bij Johannes’ toehoorders uit Jeruzalem, Judea en de streek rond de Jordaan. Het volk verlangt naar verlossing van de Romeinse onderdrukking en naar vernieuwing, en is bijgevolg bereid om het doopsel van bekering te ontvangen (vv. 5-6). Maar scherp worden zijn woorden, wanneer hij ziet dat er vele farizeeën en sadduceeën komen om door hem gedoopt te worden. Deze leden van religieuze en politieke joodse groeperingen menen dat de komende toorn van God hen niet zal raken omdat Abraham hun vader is. Ze krijgen nu van Johannes te horen: ‘Addergebroed, wie heeft u voorgespiegeld dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten?’ Bij dit beeld – scherp en weinig vleiend! – gaat het om giftige slangen die bij brand instinctmatig naar een veiliger plek vluchten. Gelijk adders vluchten ook deze farizeeën en sadduceeën voor de komende toorn van God, die als een verterend vuur naderbij komt. Door de farizeeën en sadduceeën ‘addergebroed’ te noemen, beschuldigt Johannes hen niet alleen van bedrog en corrupt leiderschap. Ook krijgen zij in krasse taal te horen dat bekering en doop alleen niet voldoende zijn, maar dat deze eveneens in daden moeten worden omgezet. Bekering en concrete daden van naastenliefde zijn twee kanten van dezelfde medaille.

Literatuur
Douglas R.A. Hare, Matthew (Interpretation. A Bible Commentary for Teaching and Preaching), Louisville, John Knox Press, 1993.
Adrian Leske, ‘Matteüs’, in: Erik Eynikel, Ed Noort, Tjitze Baarda en Adelbert Denaux (red.), Internationaal Commentaar op de Bijbel Band 2, Kampen, Uitgeverij Kok, 2001, 1456-1544.

 

Preekvoorbeeld

Doopsel van bekering

Toen ik dit woord van verkondiging op papier zette stond de wereld in brand.
De Gazanen werden uitgehongerd, aan het front in Oekraïne werden chemische wapens ingezet, en in ons land was de regering gevallen, werden uitgeprocedeerde asielzoekers strafbaar gesteld en was er een discussie of je hen mocht helpen.
De samenleving polariseerde.
De vraag was en is: wat gebeurt er als je te midden van dit alles een woord van verkondiging, een blijde boodschap moet vertellen?
Laten we kijken wat de lezingen ons aanreiken.

Evenals in onze tijd was de situatie in het land waar Jezus opgroeide niet rooskleurig.
Het land was bezet door de Romeinen en koning Herodes, de kindermoordenaar van Betlehem duldde geen tegenspraak. Hij leefde in weelde terwijl het volk uitkeek naar een Redder, een Messias.
Evenals in onze tijd was er in die dagen geen geestelijke leider zichtbaar die richting gaf.

En toen was daar Johannes. Hij trad op in de leegte van de woestijn bij het stromend water van de Jordaan. De woestijn stond in die tijd symbool voor de plaats waar God zich openbaarde en de Tien Woorden aan Mozes gaf, de plek ook waar het volk doorheen moest om het beloofde land te bereiken. De Jordaan was de doorgangsplek naar het land van belofte.
Op die plaats aan de rand van de woestijn en bij de overgang van de Jordaan, daar trad Johannes op en hij was gekleed in een mantel van kameelhaar. Zijn verschijning deed denken aan Elia, de grote profeet die zó nauw met God verbonden was dat hij na zijn dood ten hemel werd opgenomen.

Er staat geschreven: Heel Jerusalem trok erop uit om naar Johannes te luisteren.
Met andere woorden: alle groeperingen trokken er op uit om te horen wat die nieuwe profeet te vertellen had. Zou hij de beloofde Messias zijn, de redder van het land?
Heel Jeruzalem trok erop uit om naar hem te luisteren. Alle groepen waren als het ware vertegenwoordigd. Ik noem er een aantal.

  • De sadduceeën: het waren de bestuurders die met de bezetter onderhandelden. Het waren mensen met veel geld en macht.
  • De farizeeën die erop toezagen dat de Tora nageleefd werd.
  • Er kwamen ook Zeloten luisteren, dat was een radicale verzetsbeweging.
  • En dan waren er de Essenen die zich in de woestijn terugtrokken om een leven van gebed en soberheid te leiden. Johannes zelf was er nauw mee verbonden.
  • En ten slotte was daar het volk, de vaders en moeders die zwaar te lijden hadden onder de belasting die Romeinen hen oplegden… het geld moest ergens vandaan komen.
  • Ook soldaten waren er om de orde te handhaven en om te luisteren of er geen aanzet tot gewelddadig verzet ontstond.

(Ik heb weleens gedacht: bij welke groepering zou ik horen als ik in die tijd zou leven.)

En al die mensen die zich bij de Jordaan verzamelden stonden er ten diepste met één vraag: Wat heeft Johannes te vertellen, wat moet ik, wat moeten wij doen om gelukkig te worden?

Nu had Johannes een roeping. En die roeping was:

  • Ik wil God zichtbaar maken.
  • Ik wil dat ze zich keren naar God, zich bekeren.
  • Ik wil dat ze zich schoonmaken en het vuil van zich afwassen.

Hij nodigde de mensen uit om zich te laten dopen als teken van overgang,
als teken doortocht naar een beloofd land.

God zichtbaar maken, dat is kijken met nieuwe ogen.
De profeet Jesaja neemt ons mee. Hij zegt:
‘Uit een dode stronk groeit een twijgje’…

De vraag is: Waar zien we dat gebeuren?
Waar gaan we kijken met nieuwe ogen?

In het boek Hoop zet onze overleden paus Franciscus ons op het spoor.
Ik wil het verhaal u niet onthouden.
Toen paus Franciscus voor het eerst na zijn benoeming op het Pietersplein kwam stond daar een groep blinden. Ze riepen: ‘Wij willen U zien!’.
Hij ging naar hen toe. De blinden staken hun handen uit om zijn gezicht aan te raken en met hun handen te voelen…
Met hun handen zagen zij de paus. Ze waren diep gelukkig.
Maar niet alleen zij zagen. Ook de paus was diep geraakt en zag als het ware de hemel open gaan.

Aangeraakt worden is een teken van Gods nabijheid.

Gaan we terug naar Johannes hij zag de sadduceeën en farizeeën en hij zei: ‘Addergebroed!’
Mensen in die tijd wisten dondersgoed wat dat woord addergebroed betekende.
Als er gevaar dreigde dan waren het de adders die het eerst weg kropen.
‘Addergebroed’ riep Johannes naar de machthebbers die enkel aan zichzelf dachten en doof en blind waren voor het leed van de naaste.
Addergebroed, riep Johannes: ‘Deel wat je hebt! Toon je leiderschap! Laat je aanraken door arme mensen die een teken van hoop willen zien, die God willen zien!’
‘Kom hier in het water en was je schoon, bekeer je!’
‘Zo niet, dan ligt de bijl aan de wortel.’

Keiharde woorden.
Na de woede komt meestal een ommekeer, ook bij Johannes.
En met de volgende woorden komt hij bij evangelische spiritualiteit:
Johannes zegt: ‘ik doop met water,’…..
dat is een daad die je kunt stellen, het vuil van je afwassen en schoon beginnen,
‘maar’ zo gaat Johannes verder ‘na mij komt iemand die doopt met Heilige Geest.’

Dat woord ‘Dopen met Heilige Geest’ wordt niet uitgelegd maar het betekent
dat het goddelijke zich in jou nestelt,
dat je zelf een teken wordt van Gods aanwezigheid.

Jesaja vult het concreet in. Ik zeg het met eigen woorden:

  • Wees niet bang voor je vijand.
  • Wees niet bang om als een lam te zijn als een wolf je aankijkt.
  • Wees niet bang om je rijkdom te delen.
  • Wees niet bang om op te staan en vluchtelingen te helpen.
  • Geloof in het twijgje dat vrucht zal dragen.

Dat is wat Johannes ons wil zeggen vanuit een diep verlangen dat we als gemeenschap dragers van hoop worden in deze wereld die zoekt naar wegen om te gaan.

 

inleiding dr. Max G.L. van de Wiel OCSO
preekvoorbeeld Hans Boerkamp