Preek 34e zondag dhj, C jaar, 23-11-2025

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 0
  • Bestandsgrootte 182.71 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 7 oktober 2025
  • Laatst geüpdatet 7 oktober 2025

Preek 34e zondag dhj, C jaar, 23-11-2025

23 november 2025
Vierendertigste zondag door het jaar

Lezingen: 2 Sam. 5,1-3; Ps. 122; Kol. 1,12-20; Luc. 23,35-43 (C-jaar) 

Inleiding

Het is dit jaar precies een eeuw geleden dat Paus Pius XI het feest van Christus, koning van het heelal, heeft ingesteld. De kwalificatie ‘van het heelal’ geeft al aan dat het niet om een aardse koning gaat, maar dat een grootser perspectief bedoeld wordt: Christus als de Heer van alle dingen (vgl. Ps. 103,19).

De evangelielezing vandaag toont ons Jezus aan het kruis, met boven zijn hoofd zijn titel: ‘koning van de Joden’. Spottend bedoeld wellicht; een veroordeelde aan het kruis, zonder macht, met de dood voor ogen, is niet bepaald het beeld van een machtige koning.

Toch werd al bij de aankondiging van Jezus’ geboorte aan Maria aangezegd: ‘God, de Heer, zal Hem de troon van zijn vader David geven. Tot in eeuwigheid zal Hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen’ (Luc. 1,32v).

Mocht er gedacht worden aan de omverwerping van het Romeinse gezag en het afzetten van de vazalkoning Herodes, dan maken woorden als een eeuwig koningschap, waaraan geen einde komt, eigenlijk al duidelijk dat het niet om het herstel van vroegere machtsstructuren gaat. Integendeel: nog in ditzelfde eerste hoofdstuk van het Lucasevangelie wordt in het Magnificat van Maria en in de lofzang van Zacharias duidelijk wat dit koningschap uit het huis van David betekent: God ziet om naar zijn volk en brengt redding: ‘ik juich om God mijn redder’ (1,47) en ‘Hij heeft voor ons een reddende kracht opgewekt in het huis van David, zijn dienaar, (…) redding uit de macht van onze vijanden’ (1,69.71).

2 Samuël 5,1-3 – De troon van zijn vader David
‘Tot in eeuwigheid koning zijn’ sluit aan bij de belofte van de heer, die de profeet Natan aan David overbracht: dat Davids zoon een huis voor de heer mocht bouwen, dat hij als een zoon voor de heer, die hem nooit zou verlaten, zou zijn en dat zo Davids koninklijke macht voor eeuwig vast zou staan (2 Sam. 7,12-16).

David is na Saul en diens zoon Isboset de derde koning van Israël. Dat Israël naast de heer, de Koning (zie bijv. Ps. 10,16; 24,8; 47,3; 98,6), een aardse koning heeft is overigens niet zo vanzelfsprekend. Na de uittocht uit Egypte zijn het lange tijd ‘rechters’ geweest die het volk op het goede pad moesten zien te houden. Dat was niet altijd even succesvol, zoals het einde van het boek Rechters schrijft: ‘In die tijd was er in Israël nog geen koning, iedereen deed wat hij goed vond’ (Recht. 21,25). Onder de profeet Samuël begint het volk te verlangen naar een eigen koning, net als de andere volkeren. De profeet vindt het geen goed idee en wijst op de macht die koningen zullen misbruiken, ten koste van het volk. De heer ziet in dat het volk Hem als koning verwerpt, maar haalt toch Samuël over om Saul tot koning te zalven. Saul echter valt in ongenade, omdat hij te eigengereid is en de opdrachten van de heer naar eigen inzicht aanpast. David, vanachter de schapen vandaan gehaald, wordt dan door de heer als nieuwe koning gekozen. Samuël zalft hem tot koning te midden van Davids broers (1 Sam. 16,13). Davids verleden als schaapherder staat symbool voor wat er van een koning wordt verwacht: om Gods volk als een herder te weiden (2 Sam. 5, 2). Het is niet Davids eigen volk, maar Gods volk. Deze thematiek, zorg voor de schapen, vinden we in de evangeliën terug als symbool van goed leiderschap: het verloren schaap (Luc. 15, 3-7), de goede herder (Joh. 10), en de opdracht aan Petrus om de kudde van Jezus te weiden en voor zijn schapen te zorgen (21,15-17).

De overgang van het huis van Saul naar David is niet zonder hindernissen. David is zowel de harpspeler die Saul weet te kalmeren bij zijn woedeaanvallen (‘boze geest’, 1 Sam. 16,14), de vriend van Sauls zoon Jonatan en de man van Sauls dochter Mikal, als degene die met Saul in een jarenlange strijd verwikkeld raakt. Maar steeds zal David Saul, gezalfde van de Heer, blijven ontzien. Na de dood van Saul wordt David voor de tweede keer gezalfd, nu door de mannen van Juda (2 Sam. 2,4), en na de gewelddadige dood van Isboset, die zijn vader Saul als koning was opgevolgd, komt het dan, in de lezing van vandaag, tot een derde zalving, nu door alle stammen van Israël (5,1-3). David is een ‘Gezalfde van God’, naar het Hebreeuws Messias, in het Grieks Christus.

Epistellezing: Kolossenzen 1,12-20
Zie: H.M.J. Janssen, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 38-46.

Lucas 23,35-43 – De koning van de Joden
Wanneer Jezus gekruisigd wordt hangt boven zijn hoofd eenvoudig de tekst: ‘Dit is de koning van de Joden’. Door de verschillende omstanders wordt daar een eigen interpretatie aan verbonden. De leiders van het volk lachen Jezus uit. Ze vertalen ‘koning van de Joden’ als vanzelf naar ‘Gezalfde’ en stellen dat Jezus zichzelf moet redden, als Hij de Gezalfde (de Griekse tekst zegt: christos) is. Daarbij noemen ze Jezus ‘Uitverkorene’ (eklektos, gekozene), een woord dat Lucas ook gebruikt in de parabel van de onrechtvaardige rechter: ‘Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? (Luc. 18,7a). De ondertoon is dat als God deze Uitverkorene niet redt, Jezus ook niet de Gezalfde is. Op eenzelfde manier reageren de soldaten. Zij spreken Jezus direct aan: ‘Als je de koning van de Joden bent, redt dan jezelf’. Een van de beide misdadigers die links en rechts van Jezus hangen (Lucas gebruikt voor hen niet het woord ‘kruisigen’, stauroó) praat met hen mee en spreekt Jezus aan als de Gezalfde, en maant Hem zichzelf te redden en hem en de andere gehangene erbij. Tenslotte de laatste gehangene, die zowel zijn lotgenoot berispt als de juiste woorden weet te vinden. Hij spreekt Jezus aan met diens naam, die ‘Redder’ betekent. Tegelijk erkent hij, hoe desolaat het er ook uitziet, Jezus’ koningschap, en vraagt om aan hem te denken, als hij in zijn koninkrijk is.

Jezus’ koninkrijk is van een andere orde dan de aardse koninkrijken. Hij noemt het zelf ‘het paradijs’. Dat woord is bekend uit het tweede scheppingsverhaal: paradeisos is, in de Griekse vertaling van Genesis, de tuin die God zelf voor de mens aanlegt (Gen. 2,8) Het woord is aan het oud Perzisch ontleend en heeft de betekenis van zoiets als een binnentuin, ommuurd, een besloten hof (zie ook Hoogl. 4,13 lxx; Pr. 2,5 lxx). Een tuin waarin de mens mag leven in Gods nabijheid, zonder kwaad. Jezus belooft deze gehangene met Hem te zullen zijn in het paradijs.

Zo klinkt in de context van de kruisiging de kern van Jezus’ koningschap: Hij is de Gezalfde, de redder, zoals Maria en Zacharias al uitzongen in hun lofzangen.

Literatuur
Ben Hemelsoet en Dirk Monshouwer, Lucas: Lezen naar de gewoonte van Pasen. Uitgeverij Boekencentrum Zoetermeer (1997).

 

Preekvoorbeeld

1.
Het is een opvallend zinnetje waarmee het volk volgens de eerste lezing trouw aan David belooft: ‘Hier zijn wij, uw eigen vlees en bloed’ (2 Sam. 5,1). Uw eigen vlees en bloed? Doorgaans willen volken juist een koning die niet teveel op hen lijkt. Iemand die de kracht en de macht belichaamt die mensen gewoonlijk niet hebben, maar die ze denken nodig te hebben om overeind te blijven in de wereld zoals zij is. Ook Israël wilde ooit daarom een koning ‘zoals de andere volkeren’. Hij moest bepalen wat recht was, dat afdwingen en andere volkeren zijn wil opleggen. ‘Onze koning zal rechter over ons zijn en voor ons uittrekken om onze oorlogen te voeren’, zeggen zij letterlijk (1 Sam. 8,20). Over David zeggen zij dat niet koning Saul, maar hij, David, de troepen van Israël leidde en dat God hem bovendien heeft uitverkoren om over Israël te heersen (2 Sam. 5,2). Zij herkennen in David niet zozeer zichzelf, maar hopen dat er iets van Davids uitzonderlijkheid op hen over gaat als hij hun koning wordt.

Deze logica zit ook in de hymne die Paulus citeert in zijn brief aan de Kolossenzen. Door ons met Jezus te verbinden, tilt God ons hoog boven alles en iedereen uit. Overgebracht naar Jezus’ koninkrijk verkrijgen wij de vrijheid van kwaad en zonde waarmee God Hem heeft toegerust. Zijn onvergelijkelijke grootsheid als Gods gezalfde wordt uitvoerig bezongen: in Hem is alles geschapen, Hij is de grond van alles, de zin van alles en de samenhang van alles – toe maar! Maar daar komt nog iets bij, en dat is uiteindelijk beslissend. ‘In Hem heeft heel de volheid willen wonen, staat er, om door Hem alles met zich te verzoenen’. Deze ‘volheid’ – pleroma in het Grieks – is een aanduiding voor God en de boodschap is dat God zich in Jezus met ons verbonden heeft. ‘Hier zijn wij, uw eigen vlees en bloed’, kunnen wij voortaan tegen God zeggen. Niet als een illusie die ontstaat en in stand blijft als wij ons beter en groter weten voor te doen dan we zijn. Wij zijn van Gods geslacht, zoals Paulus volgens de Handelingen van de apostelen (17,28) zegt, omdat we niet alleen naar Gods beeld geschapen zijn, maar God voor ons gekozen heeft en ons zo heeft ontrukt aan de macht van de duisternis en heeft overgebracht naar het koninkrijk van zijn geliefde Zoon (Kol. 1,13).

2.
In Jezus kiezen wij dus niet onze koning, in Jezus kiest onze koning ons en worden zijn volk.
Dit kan onze democratisch verzet oproepen. Is het geen belangrijke verworvenheid dat volkeren zelf hun leiders kiezen en leiderschap niet is voorgegeven? Jazeker, dat is het. Maar we zien ook waar dit op uit dreigt te lopen. Op tal van plaatsen kiezen volken leiders omdat zij zich van anderen niets aantrekken en daar vol trots van getuigen. Leiders die de indruk geven te doen wat zij willen en grote groepen mensen het gevoel geven dat zij eigenlijk ook zouden moeten kunnen doen wat ze willen om zo zichzelf tegen bedreigingen te beschermen. Het lijkt wel alsof er wereldwijd een motor is aangezet die niet te stoppen is: steeds meer mensen voelen zich bedreigd, steeds meer mensen geloven zich tegen deze bedreigingen te moeten verdedigen en daardoor voelen steeds meer mensen zich steeds meer bedreigd.

Precies dit mechanisme wordt door Jezus’ koningschap doorbroken. Hij probeert zichzelf niet te redden ten koste van anderen, zo maakt het evangelie duidelijk. Je kunt moeilijk zeggen dat Hij hiermee overweldigend succes inlegt: omstanders concluderen dat Hij klaarblijkelijk niet veel voorstelt en zeker niet Gods bevrijdende Gezalfde kan zijn, de beloofde koning in de lijn van David. Op subtiele wijze maakt de evangelist Lucas via hun commentaren duidelijk dat ze met dit vertrouwen in macht en kracht eerder de logica van het Romeinse leger en de logica van misdadigers volgen dan die van de God van het Joodse volk. Er is er uiteindelijk maar één die de revolutie herkent die in Jezus plaatsvindt. Jezus redt zichzelf niet om vanuit deze solidariteit met anderen hen te redden. De tweede misdadiger die met Jezus gekruisigd wordt, ziet in dat Jezus in zijn machteloosheid duidelijk maakt dat wat Hem betreft ook hij tot Gods vlees en bloed behoort en toegang kan krijgen tot de ruimte van Gods koningschap.

3.
Uiteindelijk behoren wij allemaal tot degenen die worden uitgestoten als het samenleven op kracht en macht is gebaseerd. Als we kind zijn en nog niet voor onszelf op kunnen komen. Als we ziek worden naar lichaam of geest en wij genezing nodig hebben. Als we in de ogen van de gemeenschap een misstap begaan, of belichamen wat minderwaardig wordt geacht.
Meer dan voor de andere evangelisten is het voor Lucas duidelijk dat Jezus is gekomen om dit mechanisme van uitsluiting te doorbreken, en daarmee de angst er straks slachtoffer van te worden. Dit risico bestaat, dat ontkent Lucas niet, maar dit risico heeft Jezus zelf ook genomen. Hij is tot de misdadigers gerekend (Luc. 22,37; vgl. Jes. 53,12) en wordt uiteindelijk door niemand serieus genomen, behalve door een misdadiger die als enige door heeft dat Jezus juist zo in staat is mensen de Godsstad Jeruzalem binnen te leiden, die met zijn huizen dicht aaneen gebouwd, zodat ze elkaar ondersteunen, de zetel is van het recht en de plaats waar de troon van David staat, zoals we met Psalm 122 zongen. Door Hem heeft iedereen in dit Jeruzalem in principe burgerrecht.

Al in het eerste hoofdstuk van het Lucasevangelie verkondigt de priester Zacharias, de vader van Johannes de Doper dat wij voortaan, ‘zonder angst en bevrijd uit de hand van de vijand’ God kunnen dienen ‘in heiligheid en rechtvaardigheid, al onze dagen’ (Luc. 1,73-75). Bevrijd zijn uit de hand van de vijand, want in de hand van God. Zonder angst, want gedragen door Gods nabijheid. Dat betekent het te leven in de ruimte van Gods koningschap, als zijn vlees en bloed.

inleiding dr. Joke Brinkhof
preekvoorbeeld prof. dr. Erik Borgman OP