- Versie
- Downloaden 0
- Bestandsgrootte 191.67 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 oktober 2025
- Laatst geüpdatet 7 oktober 2025
Preek Allerzielen, 2-11-2025
2 november 2025
Allerzielen (Eucharistieviering III)
Lezingen: Wijsh. 3,1-9; Ps. 116; Rom. 8,31b-35.37-39; Luc. 24,13-35 (C-jaar)
(voor Eucharistieviering I en II zie TvV jaargang 2023 en 2024)
Inleiding
Liefde, sterker dan de dood
Wijsheid 3,1-9
Deze lezing behoort tot het eerste gedeelte van het boek Wijsheid, waarin de focus ligt op de wijsheid als bron van leven (Wijsh. 1,1–6,21). Een niet bij name genoemde persoon richt zich tot de heersers van de wereld (1,1). Liefde voor gerechtigheid en de vermaning om niet de dood maar het leven na te streven, staan centraal in Wijsheid 1,1-15. In Wijsheid 1,16–2,24 krijgen de goddelozen en hun manier van denken en doen alle aandacht evenals de moeilijke weg die de vrome en rechtvaardige mens moet gaan. Het hoofdstuk eindigt met de woorden: ‘God heeft de mens immers geschapen voor de eeuwigheid, als afspiegeling van zijn eigen wezen. Maar de duivel heeft uit jaloezie de dood in de wereld gebracht; ieder die hem toebehoort roept de dood over zich af’ (Wijsh. 2,23v).
De goddelozen, de dwazen, staan tegenover de rechtvaardigen. Zij zijn degenen die de wijsheid omarmen en die in de ogen van de goddelozen mislukt zijn. De auteur van Wijsheid onderstreept dat de rechtvaardigen niets te vrezen hebben, ook al hebben zij de schijn nog zozeer tegen. Zij die eerst in de handen van de slechteriken waren, zijn nu in Gods hand (2,18; 3,1). De hand van God verwijst naar goddelijke bescherming. Wie in Gods hand is, hoeft niets te vrezen, Hij laat de rechtvaardigen ondanks de dood niet in de steek. Ook al zijn deze dus in de ogen van de dwazen dood en worden zij gestraft, zij zijn in vrede en zij koesteren terecht hoop op onsterfelijkheid (3,3v).
De idee dat God de mensen beproeft, is vaak verbonden met de uittocht uit Egypte en de tocht door de woestijn. Volgens het boek Deuteronomium is deze woestijnervaring van Israël, tijd van beproeving, bedoeld als leerschool in gehoorzaamheid aan en in vertrouwen op God (Deut. 4,36; 8,2-5).
Naar de stellige overtuiging van de schrijver van het boek Wijsheid heeft God de mens niet enkel geschapen voor een kortstondig leven op aarde, maar om in eeuwigheid bij Hem te zijn. Dat verwoordt hij ook in het laatste vers van onze lezing: Zij die op Hem vertrouwen, zullen de waarheid begrijpen en zij die trouw zijn, zullen in liefde bij Hem zijn, want genade en barmhartigheid vallen zijn uitverkorenen ten deel.
Romeinen 8,31b-35.37-39
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Lucas 24,13-35
Lucas 24 speelt zich daags na de sabbat af, op de eerste dag van de week, de dag ook waarop de vrouwen het graf van Jezus leeg aantreffen. Wel zijn er twee mannen in stralend witte kleren die hen vragen, waarom zij de Levende bij de doden zoeken: ‘Hij is niet hier, want Hij is verrezen!’ Zij herinneren de vrouwen aan Jezus’ woorden: ‘De Mensenzoon moet overgeleverd worden in de handen van zondaars, gekruisigd worden en op de derde dag weer opstaan’. De vrouwen vinden met uitzondering van Petrus maar weinig gehoor bij de leerlingen voor hun bloedstollende ervaring (Luc. 24,1-12; vgl. 24,22vv).
Wanneer Lucas 24,13 begint met de woorden ‘Op die dag …’, gaat het dus om deze eerste dag van de week waarop de vrouwen het graf van Jezus leeg aantroffen, de dag ook van hun ontmoeting met de beide in stralend wit geklede mannen. Op die dag gaan Kleopas en zijn niet bij name genoemde metgezel naar Emmaüs. Onderweg voegt Jezus zich bij hen. Hij spreekt hen aan, maar ‘hun ogen waren niet bij machte Hem te herkennen’. De twee laten hun gevoelens van frustratie, wanhoop en verdriet de vrije loop. Uitgerekend de man, op wie zij al hun hoop hadden gesteld, die in hun ogen de Redder van Israël was, een machtig profeet in woord en daad, die man is gekruisigd (4,24; 7,16; 9,8.19; 13,33). En inmiddels is het al de derde dag… Als lezer denk je dan: luister toch naar je eigen woorden, de derde dag! Dan moet er toch een lichtje gaan branden, maar nee… Hier spreekt ironie, de twee menen beter geïnformeerd te zijn dan Jezus, terwijl Hij de enige is die de betekenis van het gebeuren kent. Verder blijkt dat het geloof in ‘leven’ ondanks de dood zeker niet vanzelfsprekend is. De dood van Jezus wordt door de leerlingen ervaren als definitief.
Lucas wil zowel in zijn evangelie als in de door Hem geschreven Handelingen van de Apostelen aantonen dat het gehele optreden van Jezus, stap voor stap, in gehoorzaamheid aan de Vader die Hem de richting wees, vervulling van de Schrift is. Dat blijkt ook als Jezus de twee eraan herinnert dat de Messias op grond van de Profeten moest lijden om zijn heerlijkheid binnen te gaan; er was geen andere weg (vgl. 23,39-43.46). Hij moest lijden om de mensheid te kunnen redden, te verlossen. Hij ging de confrontatie met het kwaad, ook satan, de boze of de duivel genoemd, niet uit de weg. Wilde Hij het kwaad kunnen overwinnen, dan moest Hij het tot in de kern verslaan, tot in de dood, om daar de overwinning te proclameren. Zo kwam het tot de verrijzenis.
Dat perspectief zagen de Emmaüsgangers niet. Jezus legt hun uit wat er over Hem in de Schrift, te beginnen bij Mozes en de Profeten, geschreven staat. De Schriften spreken over de weerstand die de Messias zal oproepen zoals Hijzelf indertijd de leerlingen had gewaarschuwd (12,1-12). Door zijn uitleg komen de gebeurtenissen in een nieuw licht te staan. Langzaam begint de onvoorstelbare werkelijkheid te dagen bij de twee. Later zullen ze zeggen: ‘Brandde ons hart niet toen Hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?’
De echte doorbraak gebeurt als zij in Emmaüs aankomen en Jezus afscheid van hen wil nemen. Zij vragen Hem dringend: ‘Blijf bij ons, want het wordt avond en de dag is al voorbij.’ Prachtige woorden zijn dat, een gebed zou je ze kunnen noemen. Ze staan nu helemaal open voor Hem en zo kon het gebeuren dat de gast gastheer werd: ‘Hij nam het brood, sprak de zegen uit, brak het en deelde het uit.’ Op dat moment werden hun ogen geopend en herkenden ze Hem als de levende Heer (24,31a-b, vgl. 24,16). In het Grieks wordt opmerkelijk genoeg hetzelfde woord gebruikt voor het openen van de Schriften als van de ogen. De volle betekenis van het laatste avondmaal en het daar gestelde teken van brood en wijn dringt nu pas tot hen door. Jezus is de redder door lijden en dood heen. De transformatie van niet-herkennen tot herkennen is het werk van de verrezen Heer zelf. Voor het inzicht dat Jezus leeft, is het nodig zijn woorden opnieuw te overwegen (24,25). Zoals Jezus zich onverwacht bij hen had gevoegd, zo verdween Hij nu (24,31c; vgl. 24,15b).
Augustinus verwoordt het zo:
Om de Heer te herkennen moet u dus hetzelfde doen als de twee leerlingen onderweg, wanneer u het leven wilt bezitten. Zij gaven Hem onderdak. In hun ogen leek de Heer iemand die naar verre streken reist, maar zij hielden Hem staande… Als u de Verlosser wilt herkennen, neem Hem dan op als gast. Wat ongeloof had weggenomen, gaf gastvrijheid weer terug. De Heer heeft laten zien wie Hij was, in het breken van het brood. Leer, waar u de Heer kunt zoeken, waar u Hem kunt aantreffen en waaraan u Hem kunt herkennen. Aan tafel…’
(Sermo 235,3-4 in: Aurelius Augustinus, Als licht in het hart, vertaald door Joost van Neer, Martijn Schrama OSA, Anke Tigchelaar en Paul Wammes, Baarn 1996, 135-136).
Wanneer de twee ondanks het late uur hals over kop terugkeren naar Jeruzalem, horen ze dat de Heer aan Simon is verschenen. Nu is er geen spoor van ongeloof, heel anders dan toen de vrouwen over hun ervaring vertelden… . Maar ook daarbij blijft het niet. Terwijl Kleopas en zijn metgezel hun eigen verhaal vertellen, staat Jezus plots in hun midden. Er heerst verwarring. Opnieuw opent Jezus hun verstand om de Schriften te begrijpen en legt Hij uit wat er over Hem geschreven staat. Langzaam dringt de volle waarheid door tot de elf apostelen en hun metgezellen. Jezus roept hen op om van Hem te getuigen en in zijn Naam aan alle volkeren bekering tot vergeving van de zonden te verkondigen, te beginnen in Jeruzalem, maar niet zonder de belofte dat zij zullen worden toegerust met kracht van boven (24,44-49).
Preekvoorbeeld
Met liefde en eerbied denken wij vandaag aan alle mensen die ons zijn voorgegaan in de dood. Het gaat om de kinderen in Gaza, de soldaten die in oorlogsgebieden zijn omgekomen, de slachtoffers van rampen, allemaal mensen van oneindige waarde. Toch voelen wij ons misschien het meest verbonden met degenen die ons heel nabij waren en die wij pas geleden nog hebben verloren. Je man, je vrouw, je broer of zus. Wij dragen hen in ons hart. Zij zijn onvergetelijk geworden. Zij zijn niet meer in ons midden, maar toch blijf je altijd met elkaar verbonden. Het gaat om je kind, het kostbaarste dat je ooit in handen hebt gehouden. Eens gegeven, blijft gegeven. Het gaat om je ouders, die jou het leven hebben geschonken, om er iets goeds en iets moois van te maken.
Nu wij vandaag onze dierbare doden herdenken komen wij met verschillende gevoelens bij elkaar: met droefheid, met verdriet, met verbijstering, omdat iemand zo jong moest sterven, maar ook met dankbaarheid, omdat iemands leven voltooid was of omdat we iemand lang mochten meemaken als collega of als goede vriend, met wie je het goed kon vinden. Het is goed dat wij vandaag hun namen noemen om ze niet te vergeten. Niet voor niets zegt God dat Hij elke naam van een mensenkind in zijn hand heeft geschreven. Hij zal nooit iemand doorstrepen. Wij zijn in Gods hand, niet alleen aan deze kant, maar ook aan de andere kant. Zonder te weten ‘hoe’ mogen wij ons gedragen voelen. Die vandaag voor ons zorgt, zal ook morgen voor ons zorgen. Dat ‘kinderlijke’ vertrouwen heeft alles te maken met de relatie die wij met God hebben. God is ons met zijn onvoorwaardelijke liefde altijd voor. Durven wij ons met open handen aan onze barmhartige God over te geven?
Dit jaar mogen wij op Allerzielen lezen uit het boek Wijsheid, een geschonken toegift in de Bijbel! De wijze schrijver geeft ons een prachtig uitzicht dat het niet allemaal voor niets is, als wij met de dood in aanraking komen, vooral ook als wij met stomheid worden geslagen bij zoveel ongerechtigheid in de wereld. Het goede zal overwinnen, zegt hij tegen alle boosdoeners, voor wie een mensenleven niet telt. God heeft de mens niet geschapen voor een kortstondig leven, om te verdwijnen in het niets, maar om in eeuwigheid bij Hem te zijn.
Er zijn nogal wat mensen die daar aan twijfelen. Zij menen dat bij de dood alles voorbij is. Je kunt het je niet voorstellen, zo redeneren ze, en dus is er niets. Je kunt daarbij je vragen hebben. Waar we met onze ziel het meeste onszelf zijn voor God en voor elkaar dragen wij allemaal iets Oneindigs en iets Onvoorstelbaars mee op de bodem van ons bestaan. Daar mogen wij het mee doen en dat mogen wij als een genade met ons meedragen. Laten we het niet kapot praten.
In het oude Israël werd er bijna nooit expliciet gesproken over een leven na de dood. De doden verblijven in een schimmig gebied. Vooral een lang en gelukkig leven werd gezien als een directe beloning en een grote zegen van God, en onheil zoals ziekte, honger of een vroegtijdige dood werd beschouwd als een straf, maar op een gegeven ogenblik kwam daar een einde aan. Dat de zielen van rechtvaardige mensen, die uit trouw aan God vervolgd en vermoord worden, gestraft zouden worden, dat geloof vloekt met alles wat Gods liefde is. Kijk toch verder dan hun einde. Zij worden beloond in de hemel. En dat geldt voor alle rechtvaardigen, zegt Wijsheid. ‘In de ogen der mensen leken zij te sterven, hun einde werd beschouwd als een ramp, als een ondergang: maar ze zijn in vrede!’
De leerlingen, die na de dood van Jezus onderweg waren naar Emmaüs, zagen het sterven en de moord op Jezus aan het kruis ook als het einde van alles, met alle gevoelens van frustratie, wanhoop en verdriet. Dood is dood, maar de vreemdeling die met hen optrekt brengt hen tot andere gedachten. Van God uit gezien zou je kunnen zeggen: God kon het niet laten. Ook hier stuurde Hij net als bij Israël een wijze als metgezel. Moest de Messias op grond van de Profeten niet lijden en er aan onderdoor gaan om zijn heerlijkheid binnen te gaan? Wat Wijsheid zei van de rechtvaardigen was ook zeker van toepassing op de grootste rechtvaardige van alle tijden. Het goede en de goeden gaan er vaak aan onderdoor, maar zij zijn in vrede. Zij zullen winnen, verrijzen en opstaan, met God aan hun zijde. Zij zijn niet klein te krijgen. Zo heeft ook God zijn Zoon doen verrijzen. Wij mogen ons niet neerleggen bij zijn dood, maar we moeten verder met zijn leven, om te getuigen van zijn verrijzenis. Hoe we ons ook voelen, het beste is dat we elkaar vasthouden, elkaar troosten en vooral het goede dat Jezus voor ogen stond levend houden. We kunnen dat niet beter doen dan door het leven van Jezus na te volgen, zowel in de maatschappij als in de kerk. De leerlingen van Emmaüs herkenden Jezus in het breken en het delen van het brood. Laat dat ook voor ons het herkenningsteken blijven dat Jezus leeft en verrezen is. Het is niet voorbij. We hebben een perspectief. Laten we ook op die manier onze dierbaren in gedachten houden door het goede levend houden dat zij ons hebben nagelaten. Moge het eeuwige Licht hen en ons allemaal verlichten. Laten we elkaar helpen om te leven, zodat er wat meer wijsheid, vrede en verdraagzaamheid in onze wereld zal komen. Vroeg of laat zal alles eeuwigheidswaarde hebben. Amen.
inleiding dr. Yvonne v.d. Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld Jan Kortstee