- Versie
- Downloaden 0
- Bestandsgrootte 184.70 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 oktober 2025
- Laatst geüpdatet 7 oktober 2025
Preek 32e zondag, C jaar, 9-11-2025
9 november 2025
Kerkwijding Sint Jan van Lateranen
Lezingen: Ezech. 47,1-2 en 8-9.12; Ps. 46; 1 Kor. 3,9b-11.16-17; Joh. 2,13-22 (C-jaar)
Inleiding
Ezechiël 47,1-2 en 8-9.12
De profeet Ezechiël was een priester, die in 598 vChr. samen met Jojakin, de koning van Juda en ongeveer 10.000 anderen in ballingschap naar Babel werd gevoerd. Dit was ten gevolge van een strafmaatregel van de Babylonische koning Nebukadnezar II omdat Jojakin op aanstoken van Egypte een opstand tegen Babel had opgezet. De toplaag van de bevolking -waar Ezechiël ook toe behoorde- werd daarom naar Babel verbannen en Nebukadnezar stelde daarop Sidkia, een oom van Jojakin, als koning aan in de hoop dat die volgzamer zou zijn. Tien jaren later herhaalde de geschiedenis zich echter: ook Sidkia kwam in opstand tegen Babel, waarop Nebukadnezar II weer tegen Jeruzalem optrok en ditmaal de stad en de tempel volledig verwoestte en koning Sidkia en nog een groter deel van de bevolking naar Babel meevoerde: deze tweede deportatieronde wordt de Babylonische ballingschap genoemd.
Ezechiël was dus met de eerste deportatieronde meegevoerd en in Babel werd hij tot profeet geroepen. Zijn eerste opdracht was om nog meer onheil aan te kondigen. De eerste deportatieronde was nog maar het begin, Jeruzalem zou volledig worden verwoest als straf voor de ontrouw van het volk aan zijn God JHWH. Toen dit in 587 vChr. gebeurde, zweeg Ezechiël een tijdje en daarna begon hij terugkeer van de ballingen en herstel van het volk en het land aan te kondigen; en bij dit herstel hoorde ook een nieuwe tempel.
In de laatste hoofdstukken van Ezechiël (40–48) beschrijft hij een visioen: hij ziet een nieuwe stad en daarin zal ook de nieuwe tempel komen. In deze tempel ziet Ezechiël in zijn visioen een bron, die water laat stromen dat in zuidoostelijke richting stroomt naar de Araba, dat is de vallei waarin ook de Dode Zee ligt. Het water stroomt die zee in (hier de Zoutzee genoemd) en maakt haar water weer gezond. Zelfs vissen leven in die zee.
In werkelijkheid echter kan geen enkel waterwezen in de Dode Zee overleven door het zeer hoge zoutgehalte (30 tot 35% tegenover bv. 3% voor de Middellandse Zee). De betekenis van Ezechiëls visioen is dan ook dat een paradijselijke toestand zal ontstaan. De tekst alludeert ook aan de beschrijving van Eden waaruit een rivier stroomt die zich splitst in vier armen (Gen. 2,10vv). Het nieuwe Jeruzalem van Ezechiël zal dus een paradijs op aarde zijn.
Psalm 46
Deze Psalm zegt dat God de betrouwbaarste bron van kracht is in moeilijke tijden. Of die veroorzaakt worden door de natuur (vv. 3-4) of door vijanden (v. 7), de aanwezigheid van God is onze redding (vv. 4.8). ‘Laat af” in vers 11 betekent ‘blijf rustig’, want God hoog verheven boven alle machten, is de redder in nood.
1 Korintiërs 3,9b-11.16-17
Paulus schrijft zijn eerste brief aan de Korintiërs omdat hem bericht is dat er oneindigheid heerst in de gemeenschap. In hoofdstuk 3 reageert hij op jaloersheid en partijdigheid die onder de Korintiërs heerst: blijkbaar is de gemeenschap in fracties verdeeld, waarbij sommigen aanhangers zijn van Paulus en anderen van Apollos. Paulus doet zo’n houding af als onvolwassenheid en in 3,5-17 zet hij uiteen wat het werkelijk betekent ‘dienaar van God’ te zijn. Om zijn verantwoordelijkheden te beschrijven, vergelijkt Paulus zijn missie eerst met het werk op een akker (3,5-9a) en dan met een bouwwerk (9b-17).
In dit tweede beeld (waaruit de lezing voor deze zondag komt) stelt Paulus zich voor als een bouwmeester die ‘een fundament heeft gelegd’ (v. 10); de andere medewerkers bouwen daarop voort. Maar dat fundament, waarschuwt Paulus, is Jezus Christus, waarmee duidelijk wordt dat er tussen de medewerkers eenheid moet zijn gebaseerd op de leer van Jezus Christus. De gemeenschap die de christelijke predikers bouwen is Gods tempel en in de mate waarin men daarvoor zijn verantwoordelijkheid opneemt, zal men ook beloond worden. Wie echter de vernietiging van de gemeenschap (Gods tempel) nastreeft zal door God worden vernietigd; hem wacht een streng oordeel.
Zie: H.M.J. Janssen OFM, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 41-56
Johannes 2,13-22
De evangelielezing is de tempelreiniging in Jeruzalem die bij de synoptici aan het eind van Jezus optreden staat. Na de bruiloft in Kana (Joh. 2,1-12) waar Jezus zich aan zijn leerlingen heeft geopenbaard, volgt nu de openbaring aan de joodse leiders in Jeruzalem. Jezus treft de tempel aan als een plaats van bezoedeling in plaats van eredienst en Gods lof. In de voorhof van de tempel waar ook de heidenen mochten komen) waren verkopers van offerdieren en geldwisselaars actief. Die acties waren voor Jezus niet acceptabel omdat ze de tempel in een markthal veranderden, waar in plaats van gebed of offer, big business heerste. Hij roept dan ook: ‘Weg met dit alles! Maakt van het huis van mijn Vader geen markthal!’ Dit is een allusie op Zacharia 14,21 ‘En er zal geen Kanaäniet meer zijn in de tempel van JHWH’ (Kanaäniet kan men ook vertalen: ‘verkoper’). Met dit vers sloot Zacharia zijn boek af: een eschatologisch heilsorakel van een ideale tempel. De leerlingen en de leiders van het volk (door Johannes ‘de Joden’ genoemd) reageren verschillend op deze acties van Jezus. De leerlingen denken na over Jezus’ actie en interpreteren die in het licht van Psalm 69,10: ‘ijver voor uw huis heeft mij verteerd.’
De joodse leiders daarentegen vragen Jezus een teken, dat wil zeggen een miraculeus en apologetisch wonder dat hen zal overtuigen. Jezus geeft hen een teken door de aankondiging van zijn verrijzenis te vergelijken met ‘het afbreken en na drie dagen heropbouwen van de tempel.’ Weer begrijpen de joodse leiders het niet. De leerlingen daarentegen herinnerden zich deze woorden na zijn verrijzenis en ze geloofden (v. 22)
Literatuur
Erik Eynikel, e.a. (eds.), Internationaal Commentaar op de Bijbel, Kampen: Kok, 2001, pp. 954-955.1250-1253.1695-1696.1861-1962.
Preekvoorbeeld
Laten we nog een keer opnieuw luisteren naar een zinnetje uit het evangelie van zonet. Daar staat, bijna op het eind: ‘Met dit woord doelde Jezus echter op de tempel die Hijzelf was, de tempel van zijn lichaam’. Dit zinnetje is de sleutel van het verhaal, maar klinkt tegelijk ook wel mysterieus.
Maar mysterieus of niet, Paulus gebruikt, in de tweede lezing van vandaag uit de brief aan de Korintiërs, hetzelfde beeld en windt er verder geen doekjes om: ‘Weet u dan niet’, zegt hij, ‘dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont?’ Jezus beschouwde dus zijn eigen lichaam als een tempel en Paulus beschouwt iedereen, ieders lichaam als Gods tempel, de plek waar Gods Geest woont.
U hebt waarschijnlijk weleens van het woord ‘incarnatie’ gehoord. Het is een belangrijk
woord in het christelijk geloof. God heeft ervoor gekozen te incarneren, het vlees aan te nemen, zichtbaar en tastbaar te worden onder ons mensen. God blijft niet op afstand, hoog in de hemel, Hij wil onder ons zijn. In Jezus is Hij het meest zichtbaar en tastbaar geworden, aanraakbaar en ook kwetsbaar als een mens.
We kijken nog eens naar Jezus, naar wat Hij deed volgens de lezing van vandaag. Toen Hij zag dat de tempel in Jeruzalem meer leek op een markthal dan op een plek om te bidden pakte hij een touw en joeg alle handelaren weg. De autoriteiten roepen Hem ter verantwoording, bedreigen Hem misschien wel, we horen hier niet alle details. Maar Jezus laat zich niet imponeren. Het is niet dat Hij zich als onkwetsbaar beschouwt, ‘Deze tempel kun je afbreken’, zegt Hij dan ook. ‘Jullie kunnen me doden’, bedoelt Hij, ‘maar God laat me niet alleen, in drie dagen laat Hij deze tempel weer herrijzen.’ God laat Jezus niet in de steek, God laat de doden niet in de steek. Daarvan was Jezus vast overtuigd. Daarom heeft Hij zijn leven lang zich met hart en ziel kunnen geven aan ieder die Hem nodig had. Als iemand Hem nodig had, zei Hij nooit 'nee'. Als onderweg iemand naar Hem toe kwam, stopte Hij en hielp Hij als dat nodig was.
God woonde in Hem en Hij werd niet moe te laten zien aan ieder die er oog voor had dat God in alle mensen wil wonen. We horen in de tweede lezing dat Paulus dat als geen ander begrepen had, want Paulus zegt ook: ‘Weten jullie dan niet dat jullie Gods tempel zijn en Gods Geest in jullie woont?’
Jij en ik, de persoon die naast je zit, de onbekende die je zo meteen op straat tegenkomt, een pasgeborene, iemand die in de kracht van haar leven is of iemand die oud en breekbaar is – we zijn allemaal zo’n kwetsbaar lichaam dat veracht en gedood kan worden. En tegelijk zijn we Gods tempel, het heiligste dat er is. In ons woont die kracht, Gods Geest, die zich wil laten zien, die wil liefhebben, die de ander heel wil maken. Ze wil als water over de akker stromen, de vallei vruchtbaar maken en het water van de zee gezond, zoals we hoorden in de eerste lezing uit de profeet Ezechiël. Het is het grote mysterie van ons geloof: dat God in ons wil wonen zoals Hij in Jezus woont.
We leven in een wereld waarin momenteel niet veel ruimte lijkt voor die Geest van God. In het openbare leven lijkt het wel in de mode om elkaar af te schrijven: jij hoort hier niet thuis, jij hebt geen recht op wat ik heb, jij denkt het verkeerde, jij gelooft het verkeerde, jij doet het verkeerde. Mensen belagen anderen, belagen elkaars lichamen alsof we met te veel zijn, alsof we wel kunnen zonder hen die anders zijn.
In de lezingen van vandaag stelt Jezus zich op midden onder ons, met Paulus en Ezechiël aan zijn zijde. Ze staan daar met lege handen en kijken ons aan. Als we willen duwen we hen aan de kant, want er zijn belangrijker dingen om te doen dan naar hen te luisteren. Ze dragen geen wapens, Jezus heeft die zweep van touwen allang aan de kant gegooid. Wie wil kan hen negeren of arresteren, gevangen zetten, kruisigen, doden.
Jezus, Paulus en Ezechiël staan te midden van alle mensen van vandaag die afgeschreven worden, gedeporteerd, beledigd op de sociale media, vergeten. Zij zijn allemaal kwetsbare lichamen, wegwerpmensen. Ze zijn allemaal net als wij, tempel van Gods Geest, het grootste en kostbaarste geheim.
Moge uit ons het leven stromen als water naar de rivier, naar de zee. Mogen wij leven brengen, vrucht dragen en gezond maken. Mogen wij een zegen zijn voor wie wij tegenkomen, met wie wij het leven delen..
inleiding prof. dr. Erik Eynikel
preekvoorbeeld drs. Marc van der Post