- Versie
- Downloaden 0
- Bestandsgrootte 177.81 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 4 december 2025
- Laatst geüpdatet 4 december 2025
Preek 1e zondag veertigdagentijd, A jaar, 22-2-2026
22 februari 2026
Eerste zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Gen. 2,7-9; 3,1-7; Ps. 51; Rom. 5,12(.17)-19; Mat. 4,1-11 (A-jaar)
Inleiding
Bij deze eerste zondag van de Veertigdagentijd nodigt de liturgie uit om na te denken over het maken van diepgaande, richtinggevende basiskeuzes: het afwegen van leven tegenover kennis van goed en kwaad, het doordenken van wat het betekent om echt kind van God te zijn.
Genesis 2,7-9; 3,1-7
De beproever
In de eerste lezing en in het evangelie krijgen we te maken met een figuur die iemand op de proef stelt: de slang in de tuin, de diabolos in de woestijn. Traditioneel vertaalt men diabolos (letterlijk iets als ‘uiteen werper’) als ‘duivel.’ Het is een figuur die beproeft (zo expliciet in Mat. 4,3) door twijfel en tweedracht te zaaien. De slang in de tuin vervult een gelijkwaardige functie. Toch zijn er verschillen in strategie te bespeuren. De slang begint een gesprek door een vraag te stellen, de beproever daagt uit om iets te bewijzen. Bij beiden is de verborgen vooronderstelling dat zij de wijsheid in pacht hebben en weten hoe alles echt in elkaar zit, waardoor de aangesprokene als het ware in de verdediging wordt gedrongen. Waar in de tuin de discussie draait rond de interpretatie van Gods geboden, gaat het in de woestijn over wat het betekent om kind van God te zijn, waarbij Jezus bijbelse uitspraken gebruikt om de visie van de beproever te weerleggen.
Interpretaties van Gods gebod
De slang deelt met de mens (zie Gen. 2,25; 3,1) de eigenschap van ‘naaktheid’, in de dubbele betekenis van het woord: kwetsbaar wegens afwezigheid van vacht/schubben, en sluwe slimheid. Naaktheid is niets om zich over te schamen (2,25), noch om het ongekleed zijn, noch om de sluwheid, die als een positieve eigenschap gezien wordt voor wie kwetsbaar is. Wie niet sterk of machtig is, kan maar beter sluw zijn om een overlevingskans te hebben.
Zowel de slang als de vrouw blijken in staat om het principe ‘omheining van de wet’ te hanteren. Deze joodse uitdrukking verwijst naar het denkproces waarbij men een wet probeert te beschermen door extra regels op te maken. Niet alleen het eindpunt (bijvoorbeeld moord) is dan verboden maar ook alles wat iemand op weg kan zetten om daar uit te komen: afgunst, winstbejag… De slang legt de vrouw zo’n interpretatie van Genesis 2,16v voor: van geen enkele boom mag gegeten worden, dat is toch wat God heeft gezegd? De vrouw ontkent dit, en plaatst haar eigen ‘omheining’: niet eten van de boom in het midden van de tuin, en die zelfs niet aanraken. Hierbij neemt ze de levensboom (die in het midden van de tuin staat, 2,9) samen met de boom van kennis van goed en kwaad, aangezien eten van die kennis de dood betekent. Bovendien vermijdt men door ze niet aan te raken, ook dat men er de vruchten van plukt.
Gods geboden als richtsnoer voor het leven
Het niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad is in het scheppingsverhaal een kwestie van leven en dood. Zoals zoveel verhalen is ook dit verhaal sterk gelaagd. Het is niet enkel een oorsprongsverhaal (hoe komt het dat mensen sterven). Met de schepping van de mens in de omgeving van waar de grote wereldmachten ontstaan zijn (zie de rivieren in 2,10-14) krijgen we ook een voorafbeelding van de schepping van het godsvolk. Kiezen om Gods wegen te gaan, dat is een keuze tussen leven en dood, stelt ook Mozes in Deuteronomium 30,19 bij de bevrijding uit Egypte. Hij houdt het volk de keuze voor tussen leven en dood, tussen Gods zegen en vloek. Het is een kwestie van weten wat leven en toekomst biedt: kiezen voor deze God die hun God wil zijn. Vanuit deze visie is er maar één goede keuze: zich tot Gods volk maken door Gods richtlijnen te volgen. Of naar het tuinverhaal toe vertaald: zich tot Gods mens te maken door van alle bomen te eten behalve die ene.
De slang stelt het echter voor alsof God het verbod uit eigenbelang heeft opgesteld: om te vermijden dat zij concurrentie zouden worden door de kennis van goed en kwaad, en dat zij helemaal niet zullen sterven. Het verlangen naar wijsheid leidt ertoe dat de vrouw tegen het goddelijke gebod ingaat, met het gekende gevolg: wie niet kiest voor het leven, kiest voor de vloek.
Matteüs 4,1-11 – beproefd in de woestijn
Als Jezus de woestijn intrekt, is dit na zijn doopsel, gedreven door de Geest die op Hem neerdaalde. De evangelist plaatst Jezus zo op het spoor van het volk, dat veertig jaar rondtrok in de woestijn en daar vertrouwd werd met Gods wegen. Bovendien is er een parallel met Mozes, die veertig dagen en nachten de berg opging vooraleer de tien woorden te ontvangen (Ex. 24,12). Dat God mensen beproeft, komt vaker voor in bijbelse contexten: het is een onderscheidingsproces waarbij duidelijk wordt wat in iemands hart omgaat, waar men voor staat en voor gaat (zie Deut. 8,2). In het geval van Jezus hangt dit duidelijk samen met de ervaring bij zijn doopsel: wat betekent het om Gods zoon te zijn?
Als zoon van God zou Hij stenen in brood moeten kunnen veranderen, suggereert de beproever. Toen het volk honger leed in de woestijn, kreeg het van God manna te eten. In de context van Matteüs klinkt de duivelse suggestie logisch, als God uit stenen kinderen van Abraham kan voortbrengen (3,9), dan kan zou Gods Zoon toch ook brood uit stenen kunnen maken? Het eten van manna was een goddelijke beproeving, stelt Mozes in Deuteronomium 8,3, om tot de erkenning te komen dat mensen niet van brood alleen leven. Met zijn citaat gaat Jezus naar de kern: erkenning van de leven gevende kracht van Gods woorden, dat is wat iemand tot Gods zoon maakt. De beproeving is hiermee nog niet ten einde.
Als Jezus Gods Zoon is, is God ook zijn Vader. God is als een vader voor het volk (Deut. 32,6), omringt het met zorg, behoedt het als zijn oogappel, neemt het onder zijn vleugels als een arend zijn jongen (32,10vv). Onder Gods vleugels vind je je toevlucht, stelt ook de psalmist (Ps. 91,4). Van de overtuiging dat God zijn engelen opdraagt om die gelovigen te beschermen, zodat zij hun voeten niet stoten aan een steen (Ps. 91,11v), maakt de beproever een test. Als Jezus Gods zoon is, dan zal Hem niets overkomen als Hij zich van de tempel naar beneden werpt (Mat. 4,5v). Jezus doorziet echter hoe dit geen test zou zijn van zijn vertrouwen in God, maar een beproeving van God zelf en verwijst naar het verbod om God op de proef te stellen (Deut. 6,16).
Volgens Psalm 2,7v zegt God: ‘Jij bent mijn zoon, vraag het Mij en Ik geef jou de volken in bezit, de einden der aarde in eigendom.’ De beproever stelt het echter voor dat Jezus dit kan bekomen door hem te vereren. Het is de ultieme beproeving: welke God zal Hij dienen? (vergelijk Deut. 13,3v: de suggestie om andere goden te dienen is Gods beproeving om te zien of je God lief hebt met hart en ziel). Het aanbod stelt Jezus voor de keuze tussen God of de duivel. Jezus wijst de satan af, enkel God mag vereerd worden. De beproever verlaat Hem. Dat engelen zorg dragen voor Jezus, sluit aan bij de psalmtekst die de beproever citeerde en wordt zo een teken dat Jezus werkelijk een zoon van God is.
Romeinen 5,12(.17)-19 – in geloof verbonden met leven in Jezus
In de bijbelse traditie is de vraag niet, of God bestaat, maar wel of God er voor mensen is (ja!) en voor welke God mensen kiezen. Welke God men dient, blijkt uit de levensweg die mensen gaan. Het is een keuze tussen leven en dood, zegen en vloek (Deut. 32). Waar mensen zondigen (letterlijk: hun doel missen), leidt dit tot de dood. Waar zij voor het leven kiezen, tot zegen. Voor de christelijke gemeenschap is dit onderscheidingsproces voorgoed verbonden met Jezus. Wie in geloof verbonden blijft met Jezus, blijft ook verbonden met het leven. Paulus gebruikt hiervoor in Romeinen 5 de Adam/Jezus typologie. De mens (Adam, man en vrouw als eenheid) die kiest om Gods verbod te negeren, brengt de dood mee voor al wie dit voorbeeld volgt. Omgekeerd is Jezus trouw aan Gods weg, ten einde toe, en kiest hiermee voorgoed het leven, eveneens voor al wie met Hem verbonden blijft.
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Preekvoorbeeld
In de Veertigdagentijd die voor ons ligt, volgen wij Jezus op zijn weg naar het kruis op Golgota en de opstanding op de Paasmorgen. Maar vandaag ontmoeten wij Hem in de woestijn. In de leegte en de stilte maar ook in de hitte en de onherbergzaamheid.
Het bijbelse Israël kent al die aspecten van de woestijn. Denkt u maar aan de uittocht uit de slavernij van Egypte en de doortocht door de woestijn op weg naar het beloofde land, het land van melk en honing. Er waren op die tocht momenten van honger en dorst; van moedeloosheid en een aangevochten geloof.
Maar de woestijn is voor Israël evenzeer de plek waar God zich laat ontmoeten. God sluit immers in de woestijn een verbond met zijn volk en spreekt zijn woorden van trouw.
In de woestijn wordt Christus vandaag teruggeworpen op de kernvragen van zijn bestaan. Voordat Hij zijn openbaar leven begint, wordt Hij als het ware getest en kan Hij laten zien wat Hij waard is. Aan alles is gebrek: koelte, water en voedsel. Alle franje van het bestaan is weggevallen. In die context ziet Christus belangrijke vragen onder ogen: Waar leef ik voor? Waar draait het in mijn leven om? Wat is mijn roeping? Jezus wordt beproefd en kan kiezen voor brood alleen, voor macht en goedkoop succes. Maar Hij kiest anders.
Hij weerstaat de Tegenstrever, de Beproever, degene die Hem wil verwarren en van God wil weghalen. Maar dat zal niet lukken. Hij weerstaat goedkoop succes. Hij laat zich niet verleiden om als heerser de macht in handen te nemen en Hij daagt God niet uit. Integendeel: Jezus kiest juist voor zijn Vader, als het centrum van zijn leven. Vanuit de omgang met God als zijn Vader geeft Jezus inhoud aan zijn bestaan. Een leven van gevende, verzoenende liefde, ten einde toe. De volwassen Jezus noemt God abba. Sommige uitleggers van de Heilige Schrift vertalen dat met ons woord papa. Zo intiem en intens is de band van Jezus met zijn Vader dat Hij God met een kinderwoord blijft aanspreken.
Na zijn testperiode in de woestijn, die Jezus glansrijk doorstaat, begint zijn openbaar leven en zijn onderwijs. Hij gaat op tocht. Niet om rijkdom voor zichzelf te vergaren maar om alles te delen wat Hij heeft. Hij vergaart geen brood voor zichzelf maar wordt voedsel voor anderen. Brood om van te leven. Hij laat zich niet op handen dragen maar Hij draagt anderen. Zo geeft Christus aan zijn leven gestalte. Alle ballast, alle franje is weg. Christus heeft zo de handen vrij voor de kern van zijn bestaan: de dienst aan God en aan de naaste. Christus geeft zichzelf, in het licht van de eerste lezing, voor Adam, dat wil zeggen voor alle mensen. In het boek Genesis speelt deze slang kruipend en sluipend in het verhaal een sluw spel. Hij wil doen geloven dat de mens heer is en geen knecht. Gehoorzaamheid aan God geldt als beneden de stand van de mens. Jezus staat ook voor de keuze om op die verleiding in te gaan. Maar Hij kiest ten einde toe om zijn Vader te gehoorzamen.
In de Romeinenbrief grijpt Paulus vandaag op de misstap van Adam terug. Christus heeft als de nieuwe Adam met zijn gehoorzaamheid ons gerechtvaardigd. Meer modern gezegd: Christus heeft door zijn gehoorzaamheid ons allen voor God acceptabel gemaakt. Juist in deze Veertigdagentijd mogen wij dat geheim van ons geloof steeds overwegen en met diepe vreugde gedenken.
Beste broeders en zusters, wat betekenen de Schriftlezingen, heel bijzonder ook het evangelie, voor ons vandaag? De woestijn als plaats van bezinning, als testterrein, ligt niet alleen in andere werelddelen. Stille tijd thuis of enkele retraitedagen in een klooster kunnen in deze Veertigdagentijd tot woestijntijd worden. Even van ophouden weten; even niet jagen en jachten maar stil staan bij onszelf. Even pas op de plaats en een tussenbalans maken.
En dan komen ook voor ons de grote vragen in beeld: waar leef ik voor? Wat zijn mijn eigen prioriteiten? Wij kunnen ons laten verleiden om God los te laten en zelf heer en meester te zijn. Wij kunnen kiezen voor onze carrière alleen. Geld verdienen, macht uitoefenen, aanzien en eindeloos genieten, ten koste van een ander, kan ons in de greep krijgen. Waar leven wij eigenlijk voor?
Hopelijk wordt ons leven genormeerd door iets anders. Of beter gezegd: door Iemand anders. Laten wij, zoals Jezus, verbonden zijn met de goede God. Met Hem die als een vader de bron wil zijn van ons bestaan. Laten wij alle onnodige ballast weglaten en kiezen voor datgene wat werkelijk belangrijk is. Kiezen voor Christus en zijn weg navolgen. Met andere woorden: kiezen voor God en het geluk van de ander. Voor de consequente dienst aan elkaar. Voor vergeving en verzoening. Voor vrede en gerechtigheid. Bidden wij dat Christus ons in deze Veertigdagentijd, op weg naar het Paasfeest, voor die keuze kracht mag geven.
inleiding dr. Ine Van Den Eynde
preekvoorbeeld mgr. dr. Gerard de Korte
Ontleend aan ‘de mystieke molen’, sculptuur basiliek Sainte-Marie-Madeleine,