- Versie
- Downloaden 0
- Bestandsgrootte 155.92 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 10 juni 2025
- Laatst geüpdatet 10 juni 2025
Preek Maria Tenhemelopneming, 15-8-2025
15 augustus 2025
Maria Tenhemelopneming
Lezingen: Apok. 11,19a; 12,1-6a.10ab; 1 Kor. 15,20-26; Luc. 1,39-56 (C-jaar)
Inleiding
In de lezingen horen we vandaag over drie vrouwen die in verwachting zijn: de eerste keer in een angstaanjagende setting en de tweede keer in een setting van grote vreugde en blijdschap. In de verhalen wordt ‘zwangerschap’ als het ware tot zinnebeeld van dat soms zo moeilijk te bevatten ‘nu al… nog niet’, het uitstaan van het Koninkrijk Gods. Een zinnebeeld bovendien van het leven van gelovigen dat in het teken staat van ‘in verwachting zijn’: van gelovig weten dat nieuw leven in wording is, maar dat de vervulling daarvan op zich laat wachten tot de daarvoor bestemde tijd; van leven in vertrouwen; volharden in de moeite; dankbaar en blij voor die kleine momenten van verwondering dat iets van dat Koninkrijk Gods heel even, vluchtig als een aanraking, tastbaar wordt ervaren.
Apokalyps 11.19a; 12,1-6a.10ab
Het boek Openbaring, waarmee het Nieuwe Testament en de christelijke Bijbel als geheel wordt afgesloten, is geschreven in een tijd van verdrukking, waarin de jonge christelijke gemeentes leefden onder angst voor vervolging door de Romeinse heersers. De schrijver heeft zijn boodschap dan ook geschreven in een versleutelde vorm met behulp van mythologische beelden, symbolen en visioenen waarvan de werkelijke betekenis alleen door de eigen doelgroep begrepen kon worden. In Openbaring worden gebeurtenissen telkens vanuit twee werkelijkheden beschreven: de aardse werkelijkheid en de hemelse, voor de mens onzichtbare, transcendente werkelijkheid. De verhaallijn loopt niet lineair – van A tot Z – maar spiraalsgewijs, waarbij een volgende wending telkens verdieping geeft aan het voorafgaande. De schrijver, die zichzelf Johannes noemt, beoogt de gelovigen te bemoedigen om onder moeilijke omstandigheden te volharden in hun geloof. Hij houdt hen voor dat in Jezus het Koninkrijk Gods is aangebroken en dat het kwaad in de wereld aan banden is gelegd en zal worden overwonnen. Degenen die volharden in hun geloof gaan niet verloren, maar zullen leven in Gods aangezicht. Het tekstgedeelte waar vandaag een compilatie uit wordt gelezen, beschrijft een visioen, waarin deze geloofsinhoud met behulp van bloedstollende beelden uiteen wordt gezet.
Het overgangsvers met de vorige perikoop (11,19) maakt duidelijk dat het visioen vanuit de aardse werkelijkheid wordt beschreven. De hemel, Gods werkelijkheid die normaliter aan het oog van de mens is onttrokken, wordt even zichtbaar, als werd in de Tempel van Jeruzalem het voorhangsel opzij geschoven waardoor de ark van het Verbond in het allerheiligste deel van de Tempel – de plek van Gods aanwezigheid in de wereld – verschijnt. De scheiding tussen hemel en aarde valt even weg en vanuit de aardse werkelijkheid wordt een inkijkje gegund in de hemelse werkelijkheid. Dan volgt een tweeluik waarin één en dezelfde gebeurtenis wordt beschreven: eerst wat zich afspeelt in de aardse werkelijkheid in de vorm van tekens die aan de hemel verschijnen en die op elkaar inwerken (vv. 1-6) en dan wat zich afspeelt in de hemelse werkelijkheid (vv. 7-9) waarbij Johannes een luide stem hoort verklaren wat de gebeurtenis betekent (vv. 7-12). De tweede beschrijving van de gebeurtenis in de hemelse werkelijkheid werpt nieuw licht op wat Johannes had gezien in de aardse werkelijkheid.
Het teken van de vrouw roept door haar verschijning verschillende associaties op met beelden uit het Oude Testament die wijzen op de duiding van de vrouw als personificatie van het volk Israël: ze is gekroond met een krans van twaalf sterren die de twaalf stammen van Israël symboliseren; en ze is omkleed met zon en de maan onder haar voeten, ‘de lichten aan het hemelgewelf’, door God geschapen ‘om als lampen licht te geven op de aarde’ (Gen. 1,14v) wat als zinnebeeld begrepen kan worden van God bedoeling met zijn volk: God die het volk Israël ‘tot licht maakt voor de volkeren’ (Jes. 42,6; 60,3). Maar in vers 5 wordt over haar pasgeboren kind gezegd, dat het wordt ‘weggegrist naar God en zijn troon’, hetgeen een aanwijzing is dat het hier gaat over Jezus` verheerlijking aan de rechterhand van de Vader en daarmee de suggestie voor christologische duiding aandraagt. Deze duiding wordt evident wanneer in de volgende episode is te lezen dat de draak de strijd voortzet met ‘de rest van haar nageslacht…met allen die zich aan Gods geboden houden en bij het getuigenis van Jezus blijven’ (12,17). Dit spreekt voor een duiding van het teken van de vrouw als personificatie van het volk Gods doorheen de heilsgeschiedenis.
Na de confrontatie met de draak vlucht de vrouw – het volk Gods – naar de woestijn waar zij een lange, maar wel afgebakende tijdsperiode zal verblijven (vv. 6.14), totdat de draak – het kwaad in de wereld – zijn resterende tijd in de wereld heeft gehad en definitief wordt verslagen. Het volk Gods mag zich, in vertrouwen op die uiteindelijke overwinning, in de woestijn, een plek van gevaar en ontbering, verzekerd weten van Gods voortdurende zorg.
1 Korintiërs 15,20-16
In de Eerste brief aan de Korintiërs gaat Paulus in op allerlei twijfels en meningsverschillen die er leven in de gemeente van Korinthe waar hij eertijds het evangelie heeft verkondigd. De gelezen verzen behoren tot een tekstgedeelte waarin Paulus reageert op de kwestie dat sommigen in de gemeenschap van Korinthe zijn gaan twijfelen aan de opstanding der doden. In zijn betoog is Paulus reeds op het punt aangekomen, waarin de fase van problematiseren van de opstanding uit de doden is afgerond en hij trefzeker stelt: ‘Jezus is opgewekt.’
Paulus voert vervolgens aan dat er in de opstanding van de doden wel sprake is van een zekere ordening, een volgordelijkheid. Met deze volgordelijkheid wordt naar voren gebracht dat er sprake is van een zekere tijdsspanne tussen Jezus’ opstanding en zijn terugkeer, het moment waarop ‘zij die hem toebehoren’ tot leven komen. De gelovigen in Christus die nu sterven, mogen erop vertrouwen dat zij tot leven komen op het voor hen vastgestelde moment. Bij Jezus` wederkeer wacht bovendien nog een te leveren strijd – zoals Paulus uitlegt op grond van wat er geschreven staat in Psalm 110 – met alle machten en krachten op aarde en tot slot met de dood zelf, alvorens het Koninkrijk Gods tot voltooiing komt.
Lucas 1,39-56
De perikoop maakt deel uit van de parallelle geboorteverhalen van Johannes de Doper en Jezus die eigen zijn aan het Evangelie van Lucas. De tekst begint direct aansluitend op het verhaal over de annunciatie aan Maria. De engel heeft op de vraag van Maria hoe zij zwanger zal worden, een behoorlijk cryptisch antwoord gegeven: ‘Heilige Geest (pneuma hagion) zal over je komen en kracht (dunamis) van de Allerhoogste zal je als een schaduw overdekken’ (1,35). Waarna hij een eventuele reactie dat dit antwoord onzinnig is, of om te lachen (vgl. Sara’s reactie in Gen. 18,13v), omdat immers het onmogelijk zou zijn om op die manier zwanger te worden, heeft ondervangen door de zwangerschap van Elisabet aan te voeren als teken dat voor God niks onmogelijk is. Maar wat het nu precies betekent dat de Heilige Geest ‘over Maria zal komen’ en wanneer dat plaats zal vinden, is onbesproken gebleven.
Maria komt vrijwel meteen na de annunciatie – in deze dagen – in beweging en ze reist met spoed naar Elisabet toe, zoals later de herders meteen na het verschijnen van de engelen haastig op pad gaan ‘om met eigen ogen te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons bekend heeft gemaakt’ (2,15v). Het verhaal over Maria’s verblijf bij Elisabet spitst zich vervolgens helemaal toe op het moment van binnenkomst: de ontmoeting tussen Maria en Elisabet. In één adem wordt verteld dat Maria Elisabet heeft gegroet (v. 40b) en wat deze begroeting teweegbracht: de baby in Elisabets schoot sprong op, Elisabet werd vervuld van heilige geest (pneumatos hagion) (v. 41) en gaf een luide schreeuw (v. 42a). Dan begint Elisabet te spreken en worden haar woorden in de directe rede weergegeven. Haar reactie is drieledig.
Eerst spreekt zij een zegenbede uit: ‘De meest gezegende ben je van alle vrouwen, en gezegend is de vrucht van je schoot!’ Uit deze woorden wordt duidelijk dat Maria in verwachting is. Dan stelt ze een vraag: ‘En vanwaar (is/komt) dit, dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt?’ Met deze vraag expliciteert zij de onderlinge verhoudingen: Maria wordt moeder van een zoon; en met ‘Heer’ (kurios) – de aanspreektitel voor God – definieert Elisabet de relatie van het kindje tot zichzelf en zegt zij ook iets over wie dit kindje is (verg. de aankondiging aan de herder, 2,11). Tot slot legt Elisabet uit wat de aanleiding tot haar vraag was: ‘Toen ik je groet hoorde, sprong het kind van vreugde (agalliasei = gejubel/vreugde) op in mijn schoot.’
Aansluitend klinkt er een zaligspreking: ‘Gelukkig is zij die geloofd (pisteo = geloven/ vertrouwen) heeft dat de woorden van de Heer in vervulling zullen gaan.’ Met deze zaligspreking onderbreekt de verteller het verhaal om zich even rechtstreeks tot zijn toehoorder(s) te richten (Damsté, 257-58). De formulering van de zaligspreking is echter niet volledig Het betreft enkel het eerste deel waarin de levenswandel die tot geluk leidt wordt genoemd. Het tweede deel dat de redengevende belofte voor het gelukkig zijn, uitdrukt (‘Zalig zij, die…, want…’) is niet geëxpliciteerd (vgl. 6,20-23; Mat. 5,3-11a). De verteller roept zo bij de lezer een verwachting op en vergroot daarmee diens aandacht op wat komen gaat.
Pas dan volgt de reactie van Maria, die echter niet lijkt aan te sluiten op de woorden van Elisabet. Maria geeft geen antwoord op de vraag die Elisabet haar gesteld heeft, maar vangt een loflied aan: ‘Mijn ziel prijst de Heer! Mijn geest jubelde (pneuma, ègalliasen) om God, mijn redder, dat hij heeft omgezien naar mij…’ (v. 47) en ‘dat de Machtige (dunatos) aan mij grote dingen heeft gedaan …’ (v. 48). Twee kernwoorden – ‘geest’ en ‘jubel’ – zijn een signaal dat haar reactie weldegelijk in relatie staat tot wat Elisabet heeft gezegd. Maria’s reactie haakt niet aan op Elisabets vraag, maar zij reageert voluit op het eerste wat Elisabet heeft gezegd: ‘gezegend is de vrucht van je schoot!’ Maria, vertrokken na de annunciatie met enkel de belofte dat zij zwanger zal worden door de Heilige Geest/de kracht van de Allerhoogste, hoort nu bij monde van Elisabet, ingegeven door diezelfde Heilige Geest, dat dat wat haar door de engel gezegd is, reeds is geschied: ze is in verwachting! Haar primaire reactie – hoe logisch – is er een van grote blijdschap en dankbaarheid. Haar geest jubelt, ze zingt het uit!
De opmerking van de verteller, de zaligspreking, krijgt nu zijn volle betekenis. De woorden onderstrepen de strekking van wat zich in het verhaal over de ontmoeting tussen Elisabet en Maria ontvouwt: Maria mag zich gelukkig prijzen, want God heeft metterdaad aan haar geschied wat hij toegezegd had... Zij heeft de woorden van God, die de engel haar heeft gezegd, geloofd en is, zonder te weten wat haar te wachten stond, in vertrouwen op weg gegaan om met eigen ogen het teken te zien dat de engel haar had gegeven had.
De zwangerschap van Elisabet als teken dat niets voor God onmogelijk is: in het kleine, maar zo wonderbaarlijke moment waarop een zwangere vrouw haar kindje voelt bewegen, komt de volle omvang van het onvoorstelbare ‘niets is voor God onmogelijk’ aan het licht. Het kindje in Elisabets schoot, Johannes, wordt door zijn opspringen, het teken dat wijst naar nieuw leven in de schoot van Maria. Zo manifesteert zich tegelijkertijd in utero het program van Johannes’ leven, zijn relatie tot Jezus: als degene die voor Jezus uitgaat, zijn komst voorbereidt en aankondigt. Eerst Johannes, daarna Jezus: een volgordelijkheid die door Lucas krachtig wordt weerspiegeld in de parallelle compositie van hun aankondigings- en geboorteverhalen.
Literatuur
Beale, G.K. The Book of Revelation: a commentary on the Greek text. NIGTC. Grand Rapids, 1999.
Damsté, Maurits J. Sinninghe. Questions in Luke 1:5–2:52: their function in the communication between the text-internal author and the text-internal reader. Tilburg: Open Press TiU, 2024.
Fokkelman, Jan en Wim Weren, eds. De Bijbel literair: Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties. Zoetermeer: Uitgeverij Meinema, 2003.
Schreiner, Thomas R. Revelation. Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Grand Rapids: Baker Academie, 2023).
Preekvoorbeeld
Wij vieren vandaag een groot Mariafeest, de tenhemelopneming van Maria. In Maria laat God ons zien hoe mensen bedoeld zijn: zuiverheid, toewijding, onschuld. In Maria zien wij ook hoe de dood overwonnen wordt, hoe een mens met heel haar lichamelijke en geestelijke bestaan in Gods glorie wordt opgenomen. Zij houdt de hoop in ons levend en is een troost voor Gods volk onderweg, zo zingt de kerk op deze dag in de prefatie. Mogen wij die hoop en die troost vandaag ervaren.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De zomertijd is ook een tijd van bedevaarten. Vorig jaar was ik nog een dagje in Kevelaer, dat Duitse plaatsje waar Maria lang geleden verschenen is, waar het prentje dat daaraan herinnert, vereerd wordt en waar jaarlijks vele duizenden mensen komen bidden. Jaarlijks trekken talloze gelovigen op bedevaart naar een van de plaatsen waar de herinnering aan Maria levend wordt gehouden: Kevelaer, Lourdes, Fatima, waar in 2019 de herderskinderen Francisco en Jacinta heilig werden verklaard.
Er zijn op de wereld honderden plaatsen waar Maria is verschenen en waar zij een speciale boodschap heeft achtergelaten, meestal een oproep tot gebed en boetedoening. Mensen komen graag naar zo’n plek. Het zijn plaatsen waar Christus door zijn moeder dichtbij ons komt en waar wij via Maria dicht bij de Heer kunnen komen. Het zijn plaatsen waar hemel en aarde elkaar lijken te raken; plaatsen waar je gemakkelijker tot gebed en inkeer komt, waar je eerder op verhoring van je gebed durft te hopen en waar je eerder getroost en gesterkt wordt. Niet iedereen heeft de behoefte om daarvoor op reis te gaan. Ook onze eigen kloosterkerk heeft een kapel voor Maria, waar velen hun lichtjes ontsteken voor haar. En hoe velen zijn er niet die thuis tot Maria bidden en een kaarsje aan hebben bij haar. In Maria komt God ons zo nabij.
Vandaag herdenken en vieren wij het einde van Maria’s leven op aarde. Omdat zij moeder van de Heer mocht zijn is zij de meest begenadigde onder alle vrouwen, onder alle mensen. God heeft haar niet alleen speciaal uitgekozen, hij heeft haar ook gezegend en heilig gemaakt zodat zij een perfecte moeder voor Jezus kon zijn.
Daarom leert de kerk ons dat zij niet door het kwaad geraakt is en dat zij verlost was van alle zonde en onzuiverheid. In het oude geschrift, het proto-evangelie van Jacobus, wordt ook over de dood van Maria gesproken: door een bijzondere genade is bij haar sterven haar lichaam niet vergaan, zoals dat normaal bij mensen gebeurt, maar is zij met lichaam en ziel binnengegaan in Gods heerlijkheid. Dat is de leer van Maria’s tenhemelopneming. Wat is daarmee bedoeld?
Om te beginnen is het goed om te bedenken dat wij geloven in de verrijzenis van het lichaam, In het credo elke week zingen: expecto resurrectionem mortuorum, ik verwacht de opstanding van de doden. Wij geloven dat wij mensen uiteindelijk in de hemel bij God mogen zijn, in volle uitbloei, als hele mensen, als mensen met ons hele concrete ook lichamelijke bestaan. Maar zover is het voor ons nu nog niet. Wij hebben te maken met achteruitgang en verval. Ons lichaam wordt aangetast door ziekte en ouderdom en ook al kan de plastische chirurgie met een total make-over ons schijnbaar jong houden; ons lichaam hoort bij het vergankelijke en niemand van ons ontkomt aan het sterven en aan de begrafenis of crematie van ons lichaam.
Maar uiteindelijk zijn wij bedoeld om met een nieuw lichaam in Gods koninkrijk te leven. De apostel Paulus spreekt daar ook over: de laatste vijand die vernietigd zal worden is de dood. We kunnen het ons niet voorstellen. Geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, in geen mensenhart is opgekomen wat God heeft bereid voor wie hem liefhebben. We mogen het geloven: dat wij in Christus zullen herleven.
In Maria is die verlossing al waar geworden. Zij leeft met lichaam en ziel in Gods heerlijkheid. In haar is het kwaad definitief overwonnen. Daar gaat ook de eerste lezing over: in de vrouw met de twaalf sterren rond haar hoofd en de maan aan haar voeten die bedreigd wordt door de draak, heeft de kerk altijd Maria herkend die haar kind baart in een wereld van geweld en die door God beschermd wordt. In haar en haar zoon is Gods heerschappij doorgebroken op aarde en begint de verlossing van alles wat ons beknelt en benauwt.
In Maria is het begonnen: Hij die machtig is heeft aan mij zijn wonderwerken gedaan, zingt Maria in haar lofzang; in haar is het begonnen. De eerste mens die volledig verlost is en die in eeuwige bloei leeft bij God en geniet van zijn licht.
Wij zijn nog onderweg. Met onze zorgen, met momenten van verdriet of ziekte of eenzaamheid moeten wij door het leven verder. Wij genieten van een vakantie, maar schrikken steeds weer van het geweld in onze wereld, waar zoveel onschuldige mensen het slachtoffer van worden. Wij genieten van onze welvaart maar kunnen niet vergeten hoe kinderen ook nog in onze tijd honger lijden. Wij zijn nog onderweg, met alles wat we niet begrijpen, met onze twijfel en onze teleurstelling, maar ook met een hoopvol gebed voor allen die lijden in onze verscheurde wereld. Wij zijn nog onderweg: eens worden de raadsels opgelost en de boeien ontbonden, eens zal de verlossing volledig zijn.
Totdat het zover is, is Maria een troost voor Gods volk onderweg en houdt ze de hoop in ons levend. Wij danken God voor Maria, wij blijven bidden tot de gezegende onder de vrouwen: bidt voor ons, en wij groeten haar die vol van genade is. Moge zij elke dag bij ons zijn zodat wij Christus beter kunnen volgen en met haar steun groeien in ons geloof.
inleiding M.F. Vroege-Crijns BA
preekvoorbeeld dr. Johan te Velde OSB