Palm- of Passiezondag, A jaar, 2-4-2023

By 10 februari 2023 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 28
  • Bestandsgrootte 184.55 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 10 februari 2023
  • Laatst geüpdatet 10 februari 2023

Palm- of Passiezondag, A jaar, 2-4-2023

2 april 2023
Palm- of Passiezondag

Lezingen: Mat. 21,1-11; Jes. 50,4-7; Ps. 22; Fil. 2,6-11; Mat. 26,14(27,11-54)-27,66 (A-jaar)

 

Inleiding

Op Palmzondag, het begin van de Goede Week, klinkt het verhaal van de intocht in Jeruzalem (21,1-17) en wordt de Pèsach-haggada volgens Matteüs (26,1–27,66) voorgelezen.
Wij gedenken de laatste dagen van Jezus in Jeruzalem. Vanaf 16,21 gaat Jezus met zijn leerlingen doelbewust op naar Jeruzalem om Pèsach – bevrijding uit Egypte – te vieren. Maar deze Pèsach zal voor Hem ook de overgang door de dood heen, van dood naar leven betekenen. Jezus maakt dit aan zijn leerlingen zeer duidelijk: Hij zal ter dood gebracht worden èn op de derde dag worden opgewekt (door God, 16,21). De terechtstelling door Pilatus en de opwekking door de Getrouwe horen bij elkaar: Hij werd voor ons gekruisigd, Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus en is begraven. Hij is verrezen op de derde dag, volgens de Schriften (Geloofsbelijdenis).
Omdat het vierend gedenken van de dood en de opstanding van Jezus bij elkaar horen, ligt het voor mij voor de hand om niet alleen het lijdensverhaal te lezen, maar om ook het verhaal van de opstanding te laten klinken (28,1-15). Alleen zo vormt Palmzondag een echte ouverture op de Viering van de Goede Week.

Filippenzen 2,6-11
Zie: Bert Jan Lietaert Peerbolte, ‘Filippenzen. Wat navolging verdient’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 90-95

Matteüs 26,14–27,66
De evangelist Matteüs schildert Jezus als een nieuwe Mozes, een profeet die lernt in het leerhuis op de berg (5-7). Mozes ontvangt van jhwh dé Naam: Ik zal met jou zijn… (Ex. 3,14).
In Jezus komt JHWH op bijzondere wijze aan het licht. Jezus die zijn volk zal bevrijden krijgt als ‘bij-naam’ Immanuël: God met ons (1,21.23). Deze naam (opdracht) heeft Hij waargemaakt: En houd dit voor ogen: Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld (28,20; vgl. 17,17; 18,20; 26,29). Zijn trouw aan God en aan de mensen blijkt ook tijdens zijn laatste dagen in Jeruzalem.

I Intocht in Jeruzalem (Mat. 21,1-17)
Het verhaal van de intocht in Jeruzalem staat bol van toespelingen op het doorbreken van het messiaanse koninkrijk. Jezus en zijn leerlingen naderen Jeruzalem vanuit Betfage (= vijgenhuis, Zach. 3,10) op de Olijfberg, dus vanuit het oosten. Volgens Ezechiël (34,1-7) zal de uitstraling/heerlijkheid van Israëls God vanuit het oosten op Loofhuttenfeest voor altijd bezit nemen van Jeruzalem en de tempel. Volgens Zacharia (14,4) zal jhwh zich op de Olijfberg aan de volkeren openbaren. Niet als een koning te paard, maar als een messiaanse koning wil Jezus op een ezelin Jeruzalem binnentrekken (Zach. 9,9v).
Daarom geeft Jezus aan twee van zijn leerlingen met profetische blik en met gezag de opdracht om een gebonden ezelin te halen (Gen. 49,10v). Omdat de Heer ze nodig heeft geschiedt het ook. In deze intocht van Jezus worden de profetische woorden van Zacharia (9,9) opnieuw werkelijkheid:
Kijk, je koning is in aantocht, Hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier. Nota bene: in Zacharia 9,9 is sprake van een parallellisme en spreekt daarom van een ezelin én een veulen in plaats van een ezelin, het jong van een ezelin.
De leerlingen en vele andere mensen brengen aan Jezus koninklijke eer door hun mantels op de ezelin en op de weg te leggen (2 Kon. 9,13). Door hun mantels af te leggen, geven zij aan dat zij hun bescherming zoeken bij deze vredeskoning op een ezel. Misschien zijn de takken die zij op de weg leggen een verwijzing naar het Loofhuttenfeest, waarop Israël Gods bescherming tijdens de tocht door de woestijn gedenkt (Deut. 16,13vv).
Met Jezus (=jhwh bevrijdt) opgaande naar Jeruzalem roepen de mensen jhwh aan met de woorden uit de Hallel-psalm 118, die gezongen wordt tijdens de drie pelgrimsfeesten: hosanna, Heer, help toch, kom ons bevrijden! (2 Sam. 14,4; 2 Kon. 6,26). De pelgrims worden door de priesters gezegend met de Naam van de Heer (Num. 6,22-27; Ps. 67).
In deze Jezus, de door jhwh, gezegende, breekt het messiaanse rijk van gerechtigheid en vrede door. Daarom trekt deze profeet, Jezus van Nazaret in Galilea, Jeruzalem en het tempelgebouw binnen. Hij houdt er een grote opruiming en maakt van het huis van God weer een huis van gebed, en geneest er blinden en kreupelen. Sommige hogepriesters en schriftgeleerden winden zich op over Jezus’ bevrijdend optreden, maar kinderen zingen Hem toe met Psalm 118: Hosanna, de zoon van David! Deze kinderen hebben het bij het rechte eind (Ps. 8,3), aan deze hogepriesters en schriftgeleerden heeft Jezus geen boodschap, Hij verlaat de stad en overnacht in Betanië (= armenhuis).

II Jezus’ laatste dagen in Jeruzalem (Mat. 26,1–28,20)

II,1: Profetenlezing: Jesaja 50,4-11
De Profetenlezing is het derde lied van de ebed (dienstknecht) van JHWH. De ebed is niet een bepaald ambt zoals koning of priester. In de Bijbel worden verschillende mensen ebed genoemd. De ebed is iemand die in een bijzondere verhouding tot JHWH staat, trouwe dienstbaarheid betoont en een speciale bescherming van JHWH geniet.
De dienstknecht (50,10) die hier als leerling wordt geschilderd (50,4), belijdt zijn vertrouwen in mijn Heer JHWH (50,4.5.7.9.10). De Heer JHWH heeft zijn ebed een tong van leerlingen gegeven en wekt morgen aan morgen (Ps. 5,4) zijn oor om te luisteren zoals een leerling luistert naar zijn leraar. Dankzij dit horen naar Gods stem (Deut. 6,4) kan hij de vermoeiden (de wanhopige ballingen) bijstaan (Jes. 48,17). De Heer JHWH heeft zijn oor geopend en hij is niet weerspannig geweest zoals het volk dit zo vaak is (Deut. 9,23v), maar heeft echt geluisterd. Hij is niet Gods Woord uit de weg gegaan, ook niet toen Gods blijde boodschap (49,9) bij zijn tegenstanders niet in goede aarde viel. Zijn tegenstanders hebben hem op de rug geslagen en zo als dwaas aan de kaak gesteld (Spr. 10,13). Zij hebben hem vernederd door zijn baard – het sieraad van de man – uit te rukken (2 Sam. 10,4; Jes. 7,20) en door hem in het gezicht te spuwen (Deut. 25,9).
Toch wendt de dienstknecht zijn aangezicht niet af van zijn tegenstanders. Hij blijft trouw aan zijn opdracht om zijn broeders en zusters Gods woord van bevrijding uit Babel en van een nieuwe toekomst in Sion te verkondigen. De Heer JHWH staat zijn dienstknecht bij. JHWH is trouw aan zijn Naam (Ex. 3,14). Hij verschaft zijn leerling recht, daar is de dienstknecht vast van overtuigd. Daarom zal hij niet bedrogen uitkomen en kan hij onverzettelijk – is mijn gezicht zo onbewogen als een rots – aan zijn profetische opdracht vasthouden (50,7-8). Ja, de Heer JHWH staat zijn dienstknecht bij. Niet hij, maar zijn tegenstanders zullen vergaan (50,7). JHWH staat hem bij en daarom kan hij de vermoeiden bijstaan, ondanks tegenstand (Ps. 116). Omdat de leerling een en al oor is voor JHWH aan Wie hij zich volledig toevertrouwt, deelt hij in de krachten van Gods woord dat in eeuwigheid standhoudt (50,9; Jes. 40,8).
De dienstknecht doet een indringend beroep op zijn tegenstanders om naar hem te luisteren. Door te vertrouwen op de Naam van JHWH en op Hem alleen te steunen, zullen zij weer licht zien en zullen zij niet verdwalen in de duisternis (50,10-11).

II,2: De Pèsachhaggada volgens Matteüs (Mat. 26,1–28,20.)
In het derde lied van de dienstknecht van JHWH (Jes. 50,4-11) hebben de ballingen in Babel zich herkend. Bij het beschrijven van Jezus’ laatste gang heeft Matteüs zich door dit profetisch woord laten inspireren. Het lied vormt een goede sleutel om het lijdens- en opstandingsverhaal volgens Matteüs nieuw te verstaan.
Om te voorkomen dat aan anti-joodse gevoelens voeding wordt gegeven, is het goed om er ter inleiding op te wijzen, dat niet het Joodse volk, maar sommige joodse leiders tegen Jezus hebben samengespannen, dat er sprake is van een schijnproces en dat de heiden Pilatus Jezus heeft laten kruisigen (vgl. Tacitus, Annales 15,44 en de Geloofsbelijdenis). De meeste Joden hebben hier part nog deel aan. De vrouwen die Jezus trouw zijn gebleven en de Farizeeër Jozef van Arimatea die Jezus in zijn eigen graf begraaft, zijn ook Joden. De Joodse mannelijke leerlingen die Jezus verraden (Judas), verloochend (Petrus) of in de steek gelaten hebben (de andere tien), worden – op Judas na – door de opgewekte Jezus opnieuw geroepen.
Na Matteüs 27,46: Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?, kan de verzamelde gemeenschap Psalm 22 in zijn geheel bidden of zingen. Na alle verlatenheid klinkt vanaf vers 20 ook weer hoop en een nieuwe toekomst. Om duidelijk aan het licht te brengen dat Jezus als een Jood gestorven is, zou na Maar Jezus schreeuwde opnieuw luidkeels (27,50) het Sjema gebeden kunnen worden: Hoor, Israël! De Eeuwige is onze God, de barmhartige is een! (Deut. 6,4).
Na Matteüs 28,20 kan, na een stilte, als een soort acclamatie van de gemeente Filippenzen 2,6-11 (een christelijke herdichting van Ps. 22), gelezen of gezongen worden.

Daar ligt de stad Jeruzalem, haar koning trekt er binnen.
            Een koning op een ezelin, kan die de mensen winnen?
            ‘Wie is die man, wat brengt hij ons, wat durf ik te geloven?’
            Gezegend die in Gods naam komt, hosanna in den hoge.
            De scheppingstuin, de zon komt op, de dode is verdwenen.
            Wie durft dit teken te verstaan? Maria blijft nog wenen,
            maar ziet de tuinman, hoort haar naam, draait om, herkent dan Jezus.
            ‘Hou mij niet vast, meld overal: hij leeft, hij is verrezen!
            (Andries Govaart, lied 184)

Literatuur
A.J. Heschel, De Profeten, Vught 2013
A. Govaart, De weg die je goeddoet. Verzamelde liederen, Middelburg 2022
K. Joosse, Om Hem te gedenken. De viering van de Goede Week, Baarn 2000
A. Mello, Mattheüs, De Schriftgeleerde, Kampen 2002
J. Smit, Het verhaal van Matteüs, Zoetermeer/Averbode 2007
H. Welzen, Tasten naar het geheim, Berne 2016, 66-69
W. Weren, Dood en dan?, Zoetermeer 2010

 

Preekvoorbeeld (bedoeld voor bij de palmwijding)

Wat bezielt ons toch om een koning op een ezel toe te zwaaien met palmen? Is dat niet een beetje potsierlijk?
Wat bezielt ons toch om een koning op een ezel toe te zwaaien, als wij ons zo dadelijk terugvinden in het verhaal van de veroordeling van deze koning, van zijn lijden en zijn dood? Voor wij er erg in hebben, roepen wij dadelijk hard mee ‘kruisig Hem’. Gaan wij op deze manier, Hem achterna, niet onze ondergang tegemoet?
Wat zien wij toch in zo'n koning die op een ezel zijn ondergang tegemoet rijdt? Wat zien wij in Hem, in hemelsnaam?

Dit is het hem precies! Er valt enkel in hemelsnaam iets in deze koning te zien, want in de wereld heeft Hij helemaal geen naam. Ja even, nu, als mensen rond Hem samendrommen en Hem lof toezwaaien met palmen. Het is niet zo moeilijk in een dergelijke mensenzee mee te lopen. Wanneer je niet echt wil, word je wel door de mensenmassa meegedragen.
Maar dit zal allemaal voor even zijn. Straks, in het Lijdensverhaal, zal Hij alleen zijn. Weg alle gejuich, wanneer Hij in ’s werelds naam wordt veroordeeld en sterven moet.
Toch, in de hemel is zijn naam in ere. En daarom kunnen wij Hem volgen, in hemelsnaam dan maar. Daarom is Hem volgen voor ons ook geen weg die naar onze ondergang leidt, maar een die naar opstanding leidt, naar Pasen.

Maar hoe volgen wij Hem dan op zijn weg? Hoe volgen wij Hem zo, dat onze weg achter Hem aan geen weg naar de ondergang wordt?
Wanneer wij allen die net als Hij geen naam hebben in deze wereld laten meelopen; als wij plaats voor hen maken en zij met ons mogen mee oplopen.Eigenlijk kan er niet met palmtakken worden gezwaaid, als er geen vluchtelingen mogen meedoen, statushouders, en de dropouts van onze samenleving, dak-en thuislozen, verslaafden. Gods vreemde vogels, bij wie wij ons soms zo onveilig voelen, dat steeds meer mensen vinden dat zij er niet zouden mogen zijn, bij ons, in ons land. Grenzen dicht dus maar.
Wij kunnen onze palmtakken net zo goed meteen weer weggooien, wanneer al deze mensen er in ons hart en onze gedachten vandaag niet bij zijn; wanneer wij hen niet bij de hand nemen in ons voornemen om hun naam niet te grabbel te gooien in borrelpraat of rechts gebeuzel, waarin zij de schuld krijgen van alles. Pas als deze naamlozen er bij mogen zijn vandaag, wordt ons meetrekken met de koning op zijn ezel een tocht die tot opstanding leidt.

Want dan staan wij op uit de neergaande beweging, waarin mensen die moeilijk in ons midden passen gemeden, geminacht en uit ons blikveld gebannen worden. Dan maken wij een begin met op te staan tot leven met elkaar en komt Pasen naderbij.
Dan wordt het meezingen met de kinderen van Jeruzalem niet alleen iets uiterlijks, maar krijgt het inhoud, wordt het binnenkant. Dan wordt het zinvol onze palmtakken ergens in ons huis een plekje te geven. Die mogen ons er dan telkens aan herinneren dat wij de koning hebben toegezwaaid, die zich geen wereldse naam heeft laten geven, maar die wij in hemelsnaam hoog houden, omdat Hij in Gods hemel in ere is. In Gods hemel, waar met Hem ook allen in ere zijn die in de wereld geen naam mogen hebben.
Moge die herinnering ons ten goede komen. 

inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld dr. Jan van den Eijnden OFM